Photobucket - Video and Image Hosting
Photobucket - Video and Image Hosting
Foto
E-mail uw bericht

Foto
Blog als favoriet !


Gastenboek
Een berichtje nalaten:  
Voeg berichtje toe!

Laatste commentaren
  • vlasliederen (Frank Deleu)
        op Beverenaar en vlasveteraan Marcel Himpe te gast in Café Vlasparlee
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Mijn favorieten
  • Een zicht op Beveren-Leie
  • foto
  • Categorieën
  • Activiteiten (1)
  • Basisscholen (4)
  • Bijzondere activiteiten (4)
  • Jubileum (16)
  • Kermis 2012 (9)
  • Koninklijk bezoek (1)
  • Kroniek van zeven... (33)
  • Parochie (4)
  • Stads weetjes (3)
  • Venster op het verleden (1)
  • Verenigingen (12)
  • Kalender

    Activiteiten

    Zoeken in blog

    Archief Beverse Weetjes

    14-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 30)
    Van lering en Plechtige Communie
    Toen we zeven geworden waren - de jaren des verstands - hebben we onze Eerste Communie gedaan. Dat ging niet gepaard met grote plechtig­heid.

    Op een bepaalde morgen in de week kwamen we allen met ons moe­der naar de kerk en mochten we voor het eerst ter Heilige Tafel naderen. Dadelijk na de mis was het feest al uit. We moesten zo rap mogelijk naar huis om een paar boterhammen naar binnen te spelen en daarna als de weerlicht naar school. Ons omkleden was niet eens nodig. Het zwarte kiel­tje dat we iedere dag droegen, was ook goed genoeg om onze Eerste Com­munie te doen. Zoals gezegd, geen enkele plechtigheid. We voelden ons voortaan echter wel een trapje hoger. Voortaan mochten we 's zondags naar de mis en de vesper zoals alle anderen.

    Van heel ander kaliber was de Plechtige Communie. Dat was een ge­beurtenis van belang in het leven van een mens toentertijde. De tijd was nog niet zolang voorbij dat die dag zoveel als een grenspaal was tussen de school en het arbeidsleven. Dat de feesteling zijn communiepakje aan de haak mocht hangen om voor de rest van zijn leven in een werkplunje te kruipen. De herinnering daaraan zinderde nog sterk na toen wij onze Plechtige Communie deden.

    Die Plechtige Communie was grondig voorbereid geworden. We had­den een jaar kleine lering achter de rug, een jaar grate lering en vlak voor de grote dag, nog een paar weken van intensieve training in alles wat bij de plechtigheid om het hoekje kwam kijken.

    De kleine lering werd gehouden door onderpastoor Liefooghe. Hij moet al tegen de vijftig geweest zijn toen, maar hij was nog altijd de jonge geestelijke gebleven die zijn fiets onverdroten over grintwegen en zandpa­den duwde, om overal wat vuur en vernieuwing te brengen. Ze mochten van ver uit het ronde naar Beveren komen, zoals Elie Liefooghe waren er geen twee.
    Pastoor Lebbe was de man van de grote lering. Hij was stokoud in onze ogen. Een profijtig ventje dat een beetje voorovergebogen liep, met voor­zichtige dribbelpasjes. De jaren hadden echter de guitige glinstering in zijn ogen niet kunnen doven. De oudere mensen hadden veel eerbied voor Lebbeke. Eerbied die met genegenheid doortrokken was. Had hij immers niet zo ongeveer alles in gang gestoken in Beveren wat het lot van de kleine man kon verbeteren?

    Zowel pastoor als onderpastoor hadden hart voor de schooljeugd en ze maakten ons het leringleven absoluut niet zuur. Bijzonder meneer Lebbe liet nogal graag Gods water over Gods akker lopen. Hij kon best verdragen dat we bij een lastig antwoord al eens haperden en schuldbewust naar het hoge kerkgewelf keken. Dat haperen en stotteren was echter op zichzelf al geen pretje. Aan de andere kant zaten immers de rneisjes en die gingen di­rect vezelen en giechelen als een knechtejongen al eens een steek liet vallen. En het ergste was dat er bij die spotzieke wichten altijd eentje zat dat we liever en aantrekkelijker vonden dan de rest. Dat was trouwens ook de re­den waarom we ons voor de lering zo branieachtig aanstelden op het kerk­pleintje. We koersten en sprongen en schreeuwden, enkel maar om de aan­dacht te trekken van het maagdeke dat met ons jongenshart op de loop was.

    Het kort begrip van hetgene christen menschen moeten weten of doen om zalig te worden, was vervat in onze Brugse katechismus. Kort was dat be­grip echter allesbehalve. We moesten vragen en antwoorden van de eenen­veertig lessen van buiten kennen. Begin daar maar eens aan! Toch hebben we het klaargespeeld, alhoewel we dikwijls maar half begrepen wat we aan het afratelen waren. Er stonden ook zoveel wendingen in die kant noch wal raakten voor ons kinderbegrip, zoveel woorden die zo uit een middel­eeuws reservaat weggelopen schenen.

    We moesten bijvoorbeeld leren dat Christus zoveel pijnen had willen lijden en zulke smartelijke dood sterven om ons te toonen zijne zonderlinge liefde. Maar van onze lessen in moedertaal wisten we dat zonderling een niet al te flatterende betekenis heeft. We moesten ook leren dat de Heilige Kerk apostoliek genoemd wordt, omdat zij sinds de tijd der apostelen met ongebroken achtervolging altijd gestaan heeft en dat we moesten bidden met grote volstandigheid. Verder moesten we kunnen zeggen waarom men ge­meenlijk de Engelse groetenis bidt na het Onze Vader en we moesten ook weten dat een iegelijk mag dopen en dat men niet mag trouwen met dege­nen die maagschap zijn.
    Weldra meer

    14-03-2010 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)
    20-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 29)

    Vooraan in de kerk was er wat meer sieraad. Links stond het altaar van O.L.Vrouw met haar mooie beeld en daarboven een schilderij dat de over­handiging van de Rozenkrans voorstelde. Rechts had Sint-Jan de Doper, onze patroon, zijn hoekje. Zijn houten beeld stond daar en ook een plaas­teren konterfeitsel van Sint-Jozef. De mannelijke heiligen stonden dus, zo­als het hoort, aan de kant van het mansvolk. Boven dit zijaltaar hing het schilderij waarop de onthoofding van Sint-Jan afgebeeld stond. Een gru­welijk geval eigenlijk. We begrepen maar niet hoe de vent met zijn zwaard in de hand, het afgehouwen hoofd zomaar bij de haren durfde vasthouden. Begrijpelijk dat de in sluiers gedrapeerde deerne zich een beetje afwendde terwijl ze de schaal aanreikte om dat hoofd in otvangst te nemen.

    Het koor met het hoogaltaar was een vrij donkere ruimte, waar het ro­de godslampje en het kaarslicht altijd goed tot hun recht kwamen. Links en rechts stonden de houten koorbanken waar de priesters gingen zitten om de vespers te zingen en vlak voor het altaar stond de bidstoel waar pas­toor of onderpastoor op knielden tijdens het lof. Het altaar zelf was niet bijster groot, maar toch wel mooi. Natuurlijk dat het helemaal tegen de achterste muur aangebouwd stond, zo ver mogelijk van de gelovigen a£ Het zou nog jaren moeten duren vooraleer die een onbelemmerde kijk op het voornaamste misgebeuren kregen. Voorlopig hadden ze er geen zaken mee.

    In de koormuur links zat een deur die toegang gaf tot de sacristie waar de kerkgewaden, de boeken en de heilige vaten bewaard werden. Daaruit kwam de optocht van misdienaars en priesters en om mis of vespers te be­ginnen en daardoor trokken de trouwers na de huwelijksmis, om de boe­ken te tekenen en hun sermoentje in ontvangst te nemen. Er zat ook nog een deur rechts. Ze gaf uit op de hulpsacristie, die eerder een soort rom­melkamer was voor koster en misdienaars.

    Het kerkhof lag als een grote tuin omheen het kerkgebouw. Een tuin die heel wat vriendelijk was aan de zuidelijke en oostelijke kant dan aan de noordelijke. Op de noordkant groeiden immers lang gras en brandnetels. Geen mens die er veel naar omkeek. Daar werden arme drommels begra­ven die geen recht hadden op gewijde grond. Het kwam er echter op neer dat daar enkel een paar graven van onbekende vreemdelingen lagen. Voor zijn eigen ongelukkige parochianen vond de pastoor altijd wel een achterpoortje om de strenge voorschriften ter zake te ontduiken.

    Omheen het kerkhof, dat met een oude beukenhaag van de buitenwe­reld afgesloten was, liep een asseweggetje. Tussen dat weggetje en de graven stond een rij cypressen die met hun zwaarmoedig groen een scherm om de dodenakker optrokken. Binnen dit scherm was het, vooral in lente en zo­mer, heel wat levendiger dan heden ten dage. Om en op de graven stonden immers palmhaagjes en groen en bloemen van allerlei soort.

    Op de noordkant van het kerkhof, op de rand van de Beaulieu-akkers, stonden de vertrekken. Smeriger gebouwtje had men moeilijk kunnen vin­den in Beveren. Aan de voorkant zaten twee vertrekken met een bril. De toestand moest echter volkomen onhoudbaar geworden zijn vooraleer ie­mand zich daar op waagde. Toegegeven dat we toentertijd helemaal niet zo kieskeurig waren, maar toch! Aan de achterkant van het reumatiek ge­bouwtje had je de plasplaats. Een ondiepe arduinen geul, waarin altijd si­garetteneindjes en uitgespuwde tabakspruimen te soppen lagen. Van die piscine werd heel wat meer gebruik gemaakt. Je hoefde immers niet te gaan zitten bovenop al die vieze rommel!

    Voor de kerkdeur lag een open pleintje, juist groot genoeg om een paar groepjes kerkgangers een babbeltje te laten slaan voor en na de mis. Daar was het ook dat jonge manen en de dobbele jongens de meisjes inspecteerden als ze één voor één uit de kerk kwamen. Wij schoolkinderen werden echter geacht dat niet te zien!

    Photobucket


    Tegen de zuidelijke hoek van de kerkgevel stand de roepsteen. Een gemetseld halfrond verhoogje van een halve meter of zo. Oudere mensen vertelden ons dat de tijd nog niet zolang voorbij was dat daarop de veldwachter ging staan als hij iets aan te kondigen had, of de postbode om zijn brieven en gazetten aan de man te brengen.

    Naast de kerkdeur tenslotte, een voet of zo boven de grond, zat een schreper. Een halfronde ijzeren lat, die met haar uiteinden in de muur vastgemetseld zat. Daarop konden we de modder van onze schoenen of klompen schrepen vooraleer we de kerk binnengingen. In die tijd was zo een schreper beslist niet overbodig. Heel wat mensen kwamen hoofdzake­lijk over aardewegen en dito wegeltjes naar de kerk.

    Weldra meer over lering en Plechtige Communie.....

    20-02-2010 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)
    06-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 28)
    KERK EN KERGEBEUREN IN ONS KINDERLEVEN

    Kerk en kerkhof
     De hoofdweg naar de kerk liep door de Plaatse. Natuurlijk. Anders zou die geen Plaatse geweest zijn. Aan de Zerk van de gesneuvelden van 1914­-18 boog die weg wat rechts af en klom, voorbij de kerkhuisjes en door het zuidelijk deel van het kerkhof, naar de kerkingang toe. Op dat stuk weg ondervond je het best dat de kerk vrij hoog stond. Vlak voor de Zerk mondde een wegeltje uit dat uit de richting van de Leikant kwam.

    Je kon de kerk echter ook vanuit het oosten bereiken. Bij de hofstede Het Meule­walleken in de huidige Nijverheidsstraat, vertrok immers het Kerkwegeltje. Het liep alover de Tomberg, dwarste de Grote Heerweg aan het huis van Emiel Vandevoorde, en liep dan recht op het kerkhof af. Honderden keren hebben we over dat Kerkwegeltje gelopen. In voorjaar, winter en najaar voorzichtig stappend om plassen en modder te mijden. 's Zomers vaak tussen muren van hoge korenstengels, die de wegende hitte als in een kooi ge­vangen hielden.

    Onze kerk had niets groots of kunstigs. Buiten niet en binnen even­min. Een rechthoekige schuur van ietwat beter soort, waar men vooraan een kortgestuikte toren op gezet had. De enige pilaren die erin stonden, waren de houten stijlen die het dokzaal schraagden. Dat had zijn voorde­len, maar ook zijn nadelen. Je kon de hele ruimte met een blik omvatten, maar anderzijds kon je nergens wegduiken voor het speurend oog van pas­toor, non of meester.

    Photobucket
    Achteraan, links, stond de doopvont met haar koperen deksel. Daar­naast zat een geheimzinnige donkere steen in de muur gevat. Een geval waarmee we geen raad wisten en dat ons eigenlijk een beetje beangstigde Er stonden een vent en een vrouw op afgebeeld, in een klederdracht die nergens naar leek, en aan hun voeten lag een hondje. Een grafsteen. Dat was duidelijk. Maar zat dat koppel met zijn hondje daarachter in de dikke kerkmuur begraven. (nvdr Grafsteen van Geraard van Gistel en Alice de Walcourt, respektievelijk gestorven als heer en vrouwe van Beveren in 1452 en 1448) 

    Achteraan rechts stonden de schrijntjes, een houten bank met drie of vier zittingen en een schutting ervoor. Tijdens de hoogmis zaten daarin de mannen van den Bedekten Armen. Een van die Armenmeesters was Fons Vandorpe. Iedere zondag deed hij een omhaling in de hoogmis. Je kon ge­makkelijk zien dat er armen mee gemoeid waren, want de koperen schaal die hij de mens en voorhield zat vol ribbels en blutsen en was zo oud als de straat.

    Halverwege de kerkruimte, aan de kant van het vrouwvolk, stond de preekstoel. Die was waarschijnlijk met opzet daar geplaatst. Als de pastoor aan het preken was, stand hij immers altijd naar de mannenkant gekeerd, en dus oog in oog met het zondigste deel van zijn kudde. Daarvan was in alle geval het vrouwvolk rotsvast overtuigd. Voor die kudde, zondig of niet, waren er ook de biechtstoelen. Links die van pastoor Lebbe en rechts die van onderpastoor Liefooghe. Achterin stond dan nog een biechtstoeltje van niemendal, maar dat was voor de vreemde biechtvader. Iemand die vooral door mannen en vrouwen in de bloei van hun jaren opgezocht werd dus.

    Wij, schoolkinderen, moesten ons pakje kwijt bij pastoor of onder­pastoor. Eens of zo in de maand moesten we vanuit school met de hele klas te biechten gaan. Er werd gestoten en gedrumd om bij pastoor Lebbes biechtstoel te belanden. Onderpastoor Liefooghe was wel beroemd omwil­le van zijn wijde mouw, maar hij praatte zo luid dat je het tot halverwege de kerk kon horen.

    Bij pastoor Lebbe lagen de kaarten compleet anders. Die nam aan dat een kind van tien geen kwaad deed wat het biechten waard was. Van zodra het schuifje openging vezelde hij dat we braaf waren, dat we dat altijd moesten blijven, en hij maakte glimlachend een kruisje over ons tot afscheid. Lebbeke! Hij moet een wijs man geweest zijn.

    06-02-2010 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)
    24-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 27)
    Photobucket
    Aan een varken ging eigenlijk niets verloren. Neem maar eens de dar­men bijvoorbeeld. Die werden gekookt en gebraden. Heerlijk! Niemand die bij het opeten dacht aan de kwalijk riekende hopen afval die er hun weg door gezocht hadden. En de poten en oren dan! Sommigen konden aan een gekookte varkenspoot zitten sabbelen dat het vet over hun kin droop. Voor mijn part had ik liever die poten en oren als ze gestoofd waren met appels, rozijnen en pruimen. Daarvan kon je eten tot je buik met een tonneke stond. Zelfs Tjoeties blaas was dienstig. Ze werd gepeld, opgebla­zen en ergens aan de zoldering te drogen gehangen. Na enkele weken was ze zo taai als perkament. Kon je ergens een betere tabakzak vinden?

    Nadat scheutels en hespen in de vleeskuip ingepekeld waren, bleef er nog ruimschoots genoeg over om familieleden en vrienden een prezentje of zende te gunnen. Je kon ze wat worst bezorgen, wat hoofdvlees of leverpas­tei, of een paar plakken koolbra (kotelet, varkenslapje nvdr). Natuurlijk kreeg je dan evenveel te­rug als zijzelf een varken geslacht hadden. Een eenvoudige manier eigenlijk om nu en dan aan wat vers vlees te geraken. Op sommige plaatsen was het gewoonte de zondag na de slacht een uitgebreide zwijntjeskermis te hou­den. Dat het bij zulke gelegenheden niet bij zo maar een beetje peuzelen bleef, ligt voor de hand.

    Het grootste deel van Tjoeties stoffelijk overschot zat nu ingepekeld in de kuip en we waren weer voor een jaar voorzien van varkensvlees. Groot­vader Fons zei op zulke keren steevast dat we weeldige boerkes waren. Grootvader Fons had echter elke dag vers vlees in zijn bord en in mijn ogen was hij heel wat weeldiger dan wij. Maar hij had ook andere tijden gekend. Hij had het meegemaakt in zijn jeugd dat er enkel 's zondags een schelletje varkensvlees op tafel kwam bij kortwoonders. En dan nog lang niet altijd.

    In mijn eigen kinderjaren echter lag die armelijke tijd al een eind ach­ter de rug. 1k was helemaal niet zo gebrand op dat gezouten, gekookt, of gebraden scheutelvlees. Twee vingers mager en vier vingers vet! Het lag me niet. Veel liever dan zulk vlees was me een dikke snee bruin brood met £link wat smout erop. Vader was echter onverbiddelijk. Ik moest en ik zou varkensvlees leren eten! Hij hield me scherp in de gaten terwijl ik aan mijn bord te keerogen zat. Slechts nu en dan gelukte het me heimelijk een paar stukjes naar de kat te werpen.

    Bij hesp lagen de zaken natuurlijk anders. Maar die was dan ook veel magerder en ze was bovendien zorgvuldig gerookt en had maandenlang in een linnen zakje te drogen gehangen aan een haak in de zoldering.

    Die hespenbereiding was vaders glorie. Bij zijn vrienden had hij reputatie op dit gebied. Zulke hesp moest je eten met sla en koude patatten, of met een snee bruin brood, of in de pan gebakken met een koppel eiers. Dat was nog eens kost! Wat ze thans als boerehesp verkopen is kul, vergeleken bij de korte, pittige hesp die wij vroeger in huis hadden. Ook smout was iets waarvoor we de schreeuwend gestorven Tjoetie ten zeerste dankbaar waren. Er was echter smout en smout! Zo ging er bijvoor­beeld niets boven hespeknuistsmout. Dat op een snee bruin brood bij een bord hartige stampies. Mens!

    Maar kom, waarom al die oude tafelgeneugten weer bovenhalen. Ze zijn verdwenen. Voorgoed. We troosten ons nu met pikante sausen en spe­cerijen allerhande om onze fleeuwe kost wat op te peppen. We hebben het werkelijk ver geschopt in het leven.

    Och, we zouden zo 'nog uren kunnen doorvertellen over ons leven mid­den in de dierenwereld van toen. We zouden kunnen schrijven over onze belangstelling voor de paarden die beslagen werden in de smisse van Juul Verheust op het Ganzenpaneel. Over de muizen waar we jacht op maakten als de oogst van het land gehaald werd en die we in een sloot wierpen om ze te doen zwemmen. Over onze ongenadige strijd tegen de okkedrols of veldmuizen, als we ergens aardappelen aan het rapen waren.' Over het schieten naar vliegen met een elastiekje. Over Djekkie, onze hond, die we allerlei kunstjes leerden. Over de tortelduiven die we hielden in een grote kevie, opgehangen tegen de gevel van ons huis in de schaduw van de vlier­boom bij de messing. Over ... Over ... Maar ergens moet er een grens zijn.

    Jonge mensen die dit lezen, zullen misschien een beetje meewarig de schouders ophalen. Och, het doet er niet toe. Ze kunnen het ook niet vat­ten wat het allemaal betekend heeft voor ons. Het is hun schuld niet dat de natuur voetje voor voetje teruggedrongen wordt naar een paar spaar­zaam uitgemeten uithoeken van het dorp. Dat ook de buitenmens gaande­weg zijn natuurlijkheid verliest. Het is alleen maar jammer. En het komt nooit meer terug. Nooit meer!
    Weldra meer

    24-01-2010 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)
    16-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 26)
    Tjoetie het varken
    Image and video hosting by TinyPic
    Bij ons thuis was het de gewoonte ieder jaar een zwijntje in de kuip te steken. Zo een kortwoonderszwijntje van een goede honderd kilo. Het was de gewichtigste aankoop die mijn vader moest doen in het jaar en hij be­steedde er dan ook enorm veel zorg aan. Hij wilde kenner zijn op dat ge­bied. Hij wist precies bij welke boer de beste varkens gekweekt werden en welk voer ze kregen. Als ik het goed voorheb, moest Tjoeties menu hoofd­zakelijk bestaan uit gekookte aardappelen en roggemeel, gestampt met kar­nemelk. Haal de dag van vandaag nog maar eens zulke varkens uit! Hor­monen en andere viezigheid. Bah!

    De dag dat het varken zou geleverd en geslacht worden, zagen we al van verre aankomen. Het betekende feest voor ons en evengoed voor de andere bengels uit de buurt. Er zou bloed te zien zijn en vuur en Tjoetie zou in doodsangst zijn vervaarlijkste keel opzetten. Allemaal dingen waar we gek op waren. De twee beroemdste zwijnenslachters uit die dagen waren Mannie uit Vijve en Juulke Luikies van bij. Die had zijn slagerij in de oude steenbakkerij bij Brabanders hof. Eigenlijk heette hij Descheemaekere, maar geen mens die zich daaraan stoorde. Ik heb beide slachters ettelijke keren aan het werk gezien. Ruige kerels, die met een varken aan de slag gingen alsof het een ietwat groot uitgevallen konijn was. Mannie arriveerde gewoonlijk in de vroege ochtend. Het mandje met het vreselijk slagersgerei bungelde aan de stuurstang van zijn kriepende roestige fiets.

    Hij was een pezige vent, met rosse snor en roodomrande ogen die altijd een beetje verdwaasd de wereld in keken. Van zodra hij bin­nen was moest je hem een paar druppels klare geven. Daar kikkerde hij van op en zijn nors gezicht verhelderde wat. De varkensleverancier was gewoonlijk niet veel later dan Mannie. We hoorden de driewielkar al over de koppen van de ruige grintweg dokkeren, als de slager nog met zijn laatste borrel bezig was. Zonder veel tijdverlies werd de zwijnsbenne uit de gekipte kar gesleurd en Tjoetie werd uit zijn kooi verlost. Hij kreeg echter onmiddellijk een stevig touw om een van zijn achterpoten gestropt en een paardemand over de kop geschoven. Nu moest hij wel onraad ruiken. Terwijl hij naar de slachtplaats gesleept werd en daar zonder veel omhaal op zijn laatste strobed omgetrokken, zette hij een keel op zoals alleen varkens in doodsnood dat kunnen.

    Later werd het de gewoonte Tjoetie met een ijzeren staaf een dragende slag op de kop te geven, zodat hij verdoofd omtuimelde. Van zijn stand­punt uit gezien was het vervolg van de historie gewis minder pijnlijk. Wij schoten er echter zijn geschreeuw bij in en voor ons was dat de helft van de kermis. Ondertussen had Mannie zijn scherp steekmes uit het mandje gehaald. Hij knielde op het omgetrokken beest neer, drukte de wild bewegende kop wat naar omhoog en stak het mes dan snel en krachtig in de gespannen strot. Dampend bloed spoot op en gutste neer in de teil die vader klaar hield. Nu en dan moest hij ze leeggieten in de wachtende emmer, waarin hij met zijn ene hand gestaag aan het roeren was. Tjoeties bloed was kost­baar. Daarmee zou 's anderendaags lekkere bloedworst gemaakt worden. Van dat bloed moest ook Mannie zijn deel hebben echter. Hij dronk het uit de emmer. Doodgewoon. Jenever en bloed hielden hem blijkbaar op de been.

    Als het schorre geschreeuw overgegaan was in snel uitstervend gereutel, werd Tjoetie zaliger op zijn buik gedraaid. Stro werd om hem heen gesta­peld en in brand gestoken. Het werd een wild oplaaiend vuur dat snel weer in elkaar zakte en het geslachte varken als een zwartgeblakerd monster ach­terliet. Mannie diepte nu zijn schreepmes op en begon met grote halen en een overvloed van water de ruige huid schoon te maken. Onderwijl sneed hij ook de hoornen schoenen uit en smeet ze over zijn schouder te grabbel. Wij stoven erop af als mussen op een hoopje paardevijgen. We waren ver­zot op die schoeties. Niet dat ze bijzonder lekker smaakten. Nee. Maar we konden er urenlang op kauwen en dat was ook al iets.

    Als Tjoetie eindelijk schoongeschreept was, rechtte Mannie zijn rug met een pijnlijke grijns. Tja, hij was van de jongsten niet meer. Moeder was evenwel komen aandragen met de fles intussen en schonk een druppel in. Hij gooide hem in een ruk in zijn keelgat, hikte van de deugd en wreef zijn snor droog. Met de tweede borrel was hij wat zuiniger. Hij dronk hem uit met kleine teugjes en schopte onderwijl een paar keer keurend tegen het zielige varkenslijf. Beste beestje, mompelde hij. Beste zwijntje! Ge zult er een jaar lang weeldig mee zijn, Brouwer! Als Mannie zijn tweede borrel op had en zag dat er verder niets meer te halen viel, begon hij de varkensbuik open te snijden om de ingewanden te verwijderen. Een tamelijk vuil gedoe. Vooral als de darmen uitgeknepen en doorgespoeld moesten worden. Een kermis is een geseling waard. Tenslotte werd Tjoetie op een ladder of op een afgehaakte kotdeur gelegd en de kel­der ingedragen. Daar moest hij liggen stijven tot 's anderendaags.

    De volgende dag kwam Mannie terug en dan begon het grote werk. In stukken kappen en snijden, uitbenen, inzouten, saucissen en bloelingen en hoofdvlees maken. Verder was er het smelten van de smeerkoek. Het vet werd in kommetjes gegoten, waar het stolde tot smout. Tijdens het smel­ten had moeder de kaantjes weggeschept. Naderhand zouden die opgegeten worden met een boterham, of verwerkt in kaantjessaus.
    Weldra meer

    16-01-2010 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (1)
    07-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 25)
    Van geiten en schapen
    Je kan nog wel eens een schaap zien vandaag de dag, maar geiten zijn tot de grote zeldzaamheden gaan behoren. Krasse tegenstelling met vroe­ger! We konden geen twee boogscheuten ver langs graskant of wegeltje trekken toen, of er stond ergens een geit of een schaap aan een paaltje vast­gebonden. Schapen zijn zachtmoedige weerloze dieren. Ze boeiden ons eigenlijk niet zozeer. Misschien wel omdat ze ons met grote ogen stonden aan te sta­ren en goedig toelieten dat we ze over hun vacht streelden.
    Image and video hosting by TinyPic


    Bij geiten lagen de zaken echter kompleet anders. Er waren drommels gemene beesten bij. Van zodra je ze ook maar een beetje naderde, stonden ze met hun gehoornde kop klaar om te bulken. We waren derhalve ook niet te hoffelijk met ze. Uit pesterij gingen we soms in een cirkel om ze heen lopen. Ze volgden ons bulkend en springend en hadden helemaal niet in de gaten dat ze zo hun ketting om het paaltje wonden tot ze er he­lemaal tegenaan gedrukt stonden. We zetten tevreden onze weg voort als we ze zover gekregen hadden.

    Iemand die het helemaal niet op geiten begrepen had, was grootvader Vandenbroucke. Grootmoeder hield altijd twee of drie van die beesten. Het was echter onveranderlijk grootvader die ze naar het meerselke moest brengen, een eind van het huis af, om ze daar te grazen te zetten. Groot­moeder had maar één arm immers. De klem gekregen na een verwonding, toen ze nog in de fleur van haar leven was, en in Kortrijk hadden ze het grote mes moeten gebruiken. De geiten hadden het voor geen liedje zingen als grootvader ze naar het weitje bracht. Ze hadden er zelf schuld aan ei­genlijk. Alsof ze voelden dat grootvaders sympathieën een andere richting uitgingen, begonnen ze steevast te springen en te rukken aan de ketting van zodra ze uit de stal waren. En grootvader dan maar kloppen erop met de ijzeren spillen waaraan ze vastgebonden moesten worden en maar gans zijn opgespaarde voorraad soldatenvloeken uitbraken!

    Grootmoeder stond het bij de kotdeur hoofdschuddend aan te kijken. Ze had er deernis in. Maar wat kon ze eraan verhelpen? Ze kende haar Vandenbroucke. Eén woord van protest zou nog heviger kabaal uitgelokt hebben. De geit werd wel eens breedsprakerig de koe van de kleine man ge­noemd toentertijde. Eigenlijk was dat wel zo. Althans in de armelijke tij­den die toen al een paar tientallen jaren achter de rug lagen. De geiten hebben aardig wat geholpen om het volk overeind te houden. Geitemelk, aardappelen en brood. Iets anders was er niet.

    Nog in mijn eigen kinderjaren trouwens heb ik het geweten dat een buurman uit de Reke, waar we geen van allen veel overschot hadden, bij zijn dode geit te schreien zat. Hij deed het niet uit goedkoop medelijden met het beest omdat het dood was. Zo teergevoelig zijn buitenmensen niet. Hij huilde doodeenvoudig omdat hij niet meer wist van welk hout pijlen maken. Die geit was alles wat hij had en nu zouden zijn kinders ook nog hun bord geitemelkpap moeten missen.

    Jaja, zo was dat nog omstreeks het jaar dertig! Een uitzondering mis­schien, maar toch. De Reke liet de man echter niet in de steek en er werd een andere geit gekocht. Ook dàt was toen nog zo! Hoe armer de mensen zijn, hoe meer ze aan elkaar hangen. Een van mijn dierbaarste Reke-herin­neringen.
    Weldra meer
     

    07-01-2010 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (1)
    27-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 24)
    Lijk de bietjes bietjes gonzen ende ronken…
    Op de droogste delen van de Persemeers stond meer steenklaver dan gras. Als die klaver bloeide, was het net alsof daar een immens wit tapijt opengerold lag. Honderden bietjes gonsden dan bedrijvig van bloem naar bloem, om grondstof op te doen voor hun zeemfabriekjes. Die beestjes waren heel vriendelijk zolang je ze maar rustig liet betijen. Als je ze echter te na kwam, konden ze gemeen in hand of voet stralen. Zo een bijensteek was lang geen pretje. Het was echter nog geen doodgaan zo­lang het gewone bietjes gold. Je peuterde het wiepke (angel, nvdr) heel voorzichtig uit en streek wat speeksel of wat azijn op het wondje.

    Heel wat erger was het wanneer je gestoken was door een grote dikke koningsbie of door een van die gele gestreepte eerdebieën (wespen, nvdr). Mij is het zelf nooit overkomen, maar sommige makkers hadden ervaring in die ma­terie. Ze verzekerden dat je zulk gemeen goed maar beter uit de weg kon gaan. Naast die grote stralebieën waren er ook nog de kompleet schuldeloze bietjes die over geen wiepke beschikten en zich niet konden weren als ze in het nauw gedreven werden. We zagen het verschil direkt aan hun achterlijf. Dat was niet zo spits. We vingen bij voorkeur die soort om ze met een handvol bloeiende steenklaver in een afgedekte bokaal te stoppen, om te zien of ze geen zeem zouden produceren.

    Sommige makkers disten nogal eens verhalen op over het uitbranden van wespennesten ergens in een droge graskant. Veel honing schijnen ze nooit gevonden te hebben. Als ze daarbij echter maar half zo dikwijls ge­stoken werden als ze vertelden, moeten ze dagenlang met een gezwollen gezicht rondgelopen hebben.

    Meikevers
    Meikevers - we noemden ze meulenaars of meulronkers - behoorden tot de meest populaire beestjes toentertijden. We schudden ze uit het jonge groen van de beukenhagen en namen ze mee naar school in een sulferdoosje (luciferdoosje, stekjesdoosje, nvdr). De bakkers waren het meest in trek. Ze leken als met meel bestoven en hadden hun naam dus niet gestolen. Lijk alle kostbare dingen waren ze echter zeer zeldzaam. Wat een meulenaar voor een schooljongen betekende toentertijde, bewijst alleen al de zegswijze: Wél bedankt. Ik ga je dan eens een meulenaar schudden! Zeggen dat meikevers bij ons een paradijselijk leven hadden, ware na­tuurlijk schromelijk overdreven. We stopten ze wel bij tijd en wijle wat verse beukeblaadjes toe, maar in ruil daarvoor moesten ze zich allerlei plagerijen laten welgevallen.

    Zo lieten we onze meikever bijvoorbeeld steken. We begroeven hem onder een paar handvollen zand en keken dan gespannen toe hoe hij zich uit dat rulle zand naar boven wroette. Soms gingen we wedstrijden aan met elkaar. We stopten onze meikever gelijktijdig onder eenzelfde hoeveel­heid zand en het beestje dat het eerst tevoorschijn kwam, was gewonnen.

    Een ander spelletje was heel wat wreder. Vooraleer we ermee begonnen, moesten we goed uitkijken dat er geen meester in velden of wegen te be­kennen viel. We bonden een eindje twijndraad aan onze meulenaar vast en duwden dan op zijn pootjes om hem aan het vliegen te krijgen. Soms lukte dat. Het beestje klapte zijn dekschilden open en vluchtte een bedrieglijke vrijheid in. Het kon hem echter heel slecht bekomen. Als we te onver­hoeds aan het draadje snokten om het terug binnen te halen, liep het on­vermijdelijk deerlijke verminkingen op.

    Het onderwijs maakte handig gebruik van de populariteit der meulron­kers om ons wat begrippen van dierkunde bij te brengen. Zo vertelde de meester van de engerlingen die zich onder de grond aan knaagpartijen overgeven. Hij vertelde ook over het raadselachtig verpoppen en hoe op een prille meimorgen jonge meikevertjes uit die poppen te voorschijn ko­men. Tegen de klasmuur hingen een paar kleurige platen. Een paar reus­achtige engerlingen en dito meulenaars stonden erop getekend. De meester wees ons op de voelsprieten en op de dekschilden die tere vleugels verber­gen.

    We waren vol belangstelling. Als het niet te lang duurde tenminste. Meulronkers in een sulferdoosje konden langer onze aandacht boeien.
    Weldra meer.

    27-12-2009 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)
    18-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 23)
    Vissels vangen
    Bij de jeugd van alle landen en alle tijden moet dit een der voornaam­ste vormen van tijdverdrijf geweest zijn. Wij waren geen uitzondering daarop. We hadden ook nog viswater in overvloed toen. De brede grachten bij Brabanders hof bijvoorbeeld en Mielke Victors put en vele beken en slootjes een beetje overal in Beveren.

    We trokken uit vissen van zodra de eerste mooie lentedagen over het land kwamen. Het water stond open en helder in de grachten en alles wriemelde en borrelde er van nieuw leven. Natuurlijk dat we ons behelpen moesten met het visgerei dat we zelf in mekaar konden knutselen. Dure vislijnen hadden we niet. Wie gaf daar dan geld voor uit! Ons visalaam was doodgewoon een lange stok waaraan we een eindje twijndraad vastgeknoopt hadden. Als aas gebruikten we de pieren of terringen die we vonden van zodra we een gersfak (graszode, nvdr) oplichtten.

    Soms hadden we zelfs een vlotter aan onze lijn. Een takje of een lucifertje dat we in de twijndraad strikten en dat ons verwittigde als er aan het aas gesabbeld werd. Een mens moest eigenlijk engelengeduld hebben om met dergelijk tuig uit vissen te gaan.

    We namen dan ook dikwijls onze toevlucht tot grovere middels. Moeders vergiet bijvoorbeeld dat we dievelings uit haar keukenar­senaal meegegrist hadden, of de scharbieldezichter. We gingen dan op onze buik op de grachtkant liggen en schepten zo diep mogelijk in het water. Ongelofelijk wat in zo een verziep of zichter kon liggen wriemelen als het water weggestroeld was. Er waren van die grote dikke torren bij en water­spinnetjes en potshoofden en vele soorten waarvan we naam noch bestaan bevroedden. Een enkele keer was er ook wel een hagedis bij. Een loketissie, zeiden we.

    We hadden niet veel op met die loketissies. We betrouwden ze niet. Wat heeft nu ook vier poten en een staart en kruipt rond in een gracht! Ze konden ons daarbij zo gemeen begluren met hun vinnige oogjes. Neenee, loketissies mochten we niet. Vooral dan niet die rode soort. Van die wisten we bepaald zeker dat ze verdomd giftig bijten konden. Toegegeven dat nie­mand van ons zo een beet gekregen had. Gevangen loketissies werden dan ook onbarmhartig onder schoen of kloef verpletterd. Tussen heel die wriemelende rommel lagen zilverige visjes wanhopig te slaan en te happen naar lucht. We pikten ze voorzichtig uit en lieten ze in een blikken doos met water glijden. Het was een sensatie op zichzelf zo een visselke een poosje in de holte van je hand te houden en te kijken hoe het zijn lijfje sloeg en jagend met zijn kieuwen werkte. Zo een klein beestje dat daar lag te glanzen in het zonnelicht en zich benauwd scheen af te vragen waarom het plots zo warm geworden was en zo droog.

    De roodbaardjes waren natuurlijk meest in trek. Ze waren erg zeldzaam echter en zo een kleurige vissel vangen was zoveel als prijs winnen in een tombola. De tegenpool van die kwieke roodbaardjes waren de kavies. Log­ge zwarte vissels, die we steevast bij de overige bucht in de graskant of op het grint wierpen, waar ze verrekken konden. Van een makker die blijk­baar overhoop lag met water en zeep, zeiden we ook wel eens dat hij een kavie was.

    Dan waren er ook nog vissels met een dik achterlijf, die moeite schenen te hebben het tempo van hun wegschietende soortgenoten bij te houden. Van die zeiden we dat ze eiers op hadden en we wierpen ze terug het water in. Jaja, hoe klein we nog waren en hoe meedogenloos, we wisten toch reeds dat de soort moest blijven voortbestaan. Thuis kiepten we onze vangst dan in een grote bokaal of in een kuip. Veel deugd beleefden we er echter niet aan. Iedere dag opnieuw moesten we kadavertjes bovenhalen die roerloos op de bodem lagen te drijven. De kwieke lijfjes spartelden niet meer en de glans was eraf. Dof en stijf lagen ze nog een poosje op de mesthoop, tot een of andere kat eens voorbijgeko­men was.
     
    Met Maurice Lambrecht heb ik aan Mielke Victors put eens de sensatie van mijn vissersleven gehad. Buiten adem van het lopen kwam Maurice vertellen dat hij daar een tinke (zeelt, karperachtige vis, nvdr) gezien had en samen trokken we erop af. Na veel geplons en geploeter wisten we de knaap met onze scharbielde­zichter op het droge te halen. Die tinke heeft dan nog een paar dagen triest rondgezwommen in een kuip, tot Mentie Lambrecht het water over zijn kin voelde lopen en aan zijn Marie zei dat ze de pan op het vuur moest zet­ten.

    Van puiden en padden
    Iets wat je nooit meer hoort bij ons is het kikkerkoor, zoals het op som­mige avonden uit een of andere sloot kon opkwaken vroeger. Nogal van­zelfsprekend eigenlijk. Om een kikkerkoor te vormen, zijn kikkers nodig en die zijn nu in geen velden of wegen meer te bekennen. Toen we als kinders in de Persemeers aan het spelen waren, sprongen de puiden om de haverklap voor onze voeten weg. Het is trouwens meer dan eens gebeurd dat we uitgleden op een puid die wat aan de trage kant was.
    Image and video hosting by TinyPic


    In die Persemeers hadden we ze in soorten. Grote, kleine, groene, ge­le, bruine. We mochten er jacht op maken zoveel we wilden, we mochten ze bij tientallen om zeep brengen, de volgende dag hupten er precies even­veel door het veie gras. Met puiden waren we zeer vertrouwd. Misschien wel omdat we hun hele ontwikkeling zo nauwkeurig op de voet konden volgen.

    In de lente waren plassen en grachten bedekt met gelei-achtig puiderek. Soms roerden we er duchtig in met een stok. Niet gauw echter zouden we het met onze handen aangeraakt hebben. Tenslotte was het maar een vieze bedoening. Op de plaatsen waar die kikkerdril gelegen had konden we niet lang daar­na jacht maken op de koddige potshoofden die, met hun staartje slaand, parmantig door het water toerden. Het begon pas echt interessant te wor­den als die potshoofden pootjes kregen en op viervoetige vissen gingen lij­ken. Soms stopten we enkele van die grappige beestjes in een bokaal, om de puidvorming nog beter te kunnen volgen.

    Puiden vangen was een bezigheid waarbij we uren gesleten hebben. Soms haalden we er spelletjes mee uit die tamelijk vreedzaam waren. Ze om het verst laten springen bijvoorbeeld. Ze in het water werpen met een dun touwtje om de poot en dan hard terugsnokken als ze dachten dat de vrijheid herwonnen was. Andere spelletjes waren bepaald wreed. Naar ge­vangen puiden werpen met getrokken zakmes. Ze doorpriemen om te zien welk gek gescharrel ze zouden maken met hun poten. Ze opblazen met een strootje. Een mens mag er niet aan denken nu! Hoe vertrouwd we ook met die beestjes waren, puidebillen hebben we nooit gegeten.

    We hoorden er wel eens over praten maar wij, jongens van de Reke, vonden het maar een kiezig (vies, nvdr) gedoe. We waren daarvoor te weinig gekultiveerd waarschijnlijk. Nu nog steeds moet ik mijn afkeer be­dwingen als ik ergens, omwille van de beleefdheid, zo een puidebilletje moet oppeuzelen.

    Een pad is nog heel wat viezer dan een puid. Nu heb ik er in geen jaren meer gezien, maar toen waren ze lang geen zeldzaamheid. Als je een tijdje in de lochting rondliep, kon je er altijd wel één log en lelijk over de grond zien kruipen. Een padde kon je gemeen en gluiperig aankijken. We hadden er eigen­lijk schrik voor en nooit zou het in ons hoofd opgekomen zijn zo een kie­zig beest aan te raken. We waren er stellig van overtuigd dat padden giftig waren. Dat ook de minste aanraking ons worten (wratten, nvdr) zou bezorgen. Die zouden we dan moeten zien kwijt te raken door een geldstukje te werpen in de wijwaterbak in de kerk. De grote mensen deden er nog een schepje bovenop. Ze waarschuwden ons dat de padden 's nachts onze tanden zouden komen tellen als we ze iets misdeden. Wat voor ongemakken dat tandentellen opleverde, wisten we niet precies. We konden ons echter drommels goed voorstellen welk ge­voel het zou geven als je op een nacht ontwaakte en zo een gedrochtelijke pad aan je kiezen te morrelen zat.
    Weldra meer

    18-12-2009 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (4)
    06-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 22)
    DE DIERENWERELD IN ONS SPEL
    We hadden levendige belangstelling voor alles wat leefde en bewoog in water, graskant, bos en veld. Geen wetenschappelijke belangstelling. God nee! Wie verwacht dat nu ook van een schooljongen. Beesten en beestjes interesseerden ons slechts in zoverre we ze in ons spel konden betrekken.
     
    Het mooiste hoekje van onze Speeltuin wordt dit niet. Akkoord. Er was teveel wreedheid mee gemoeid soms tegenover weerloze dieren. Als volwassene begrijp je niet hoe het ooit mogelijk geweest is. Tot onze verde­diging kunnen we echter aanvoeren dat het helemaal geen bewuste harte­loosheid was van onze kant. We beseften toen nog niet dat ook het kleinste diertje wanhopig voor zijn leven vecht.
    Dat het krimpen was van pijn wat een kikker deed als we hem doorstaken en hij met zijn poten gekke bewe­gingen maakte. Dat een visje het afschuwelijk benauwd gekregen had vooraleer het, met zijn buikje boven, op de bodem van onze bokaal dreef. We hadden de dieren lief en toch martelden wij ze. Och, eigenlijk heb­ben we geen andere verontschuldiging dan dat we nog kind waren toen. En kinders kunnen lief zijn en wreed tegelijk. Dat hebben we nu allemaal al wel ervaren.

    Vogels
    Ik herinner me nog best dat we meermaals op een stralende zomermor­gen wakker werden van het gekwetter der mussen onder de euziepannen (pannen op een dakoversteek, nvdr). Mussen kunnen afschuwelijk veel lawaai maken. Ze zijn zowat de vis­wijven van de vogelwereld. Mussen waren bij ons ook niet veel in tel. Je kon er eigenlijk niets mee aanvangen. Langer dan een paar dagen hielden ze het in een kooitje niet uit. Ze fladderden wat schuw rond en op een morgen vond je ze dan. Stokkestijf. Doodgetreurd.
    Image and video hosting by TinyPic


    Toch maakten we verwoed jacht op die beestjes. Ons beste wapen was het slagijzer. Vogelijzer zeiden we. We stelden het bij voorkeur verdekt op in een hoopje nesse paardekeutels. Het is een publiek geheim immers dat mussen verzot zijn op de havergraantjes die een paardemaag ongemoeid gelaten heeft. Een mus die in zo een vogelijzer gezeten had, was echter niets meer waard. Altijd mankeerde ze iets. Als je ze wilde vangen om ze in een muit je te stoppen, was je heel wat beter met de schar bieldezichter. Trek je de wenkbrauwen op bij dit barbaarse woord. Denk eens even goed na. Waarmee zeefde moeder toentertijde de nog bruikbare kooltjes uit de stoofassen?

    Die scharbieldezichter plaatsten we schuin rechtop, op een door mus­sen drukbezochte plaats. Een stok waaraan een lang touw vastgemaakt was, hield hem overeind. Als lokaas gebruikten we paardevijgen of broodkor­sten. Met het touweindje in de hand gingen we ons dan een eind verderop verdekt opstellen. We moesten kattegeduld hebben soms. Mussen kunnen erg argwanend doen. Als ze tenslotte toch begerig op de lekkernij toehup­ten, trokken we met een korte snok aan het koord en de scharbieldezichter klapte neer op de verschrikt omhoog wippende beestjes.

    Ook mussennesten roven was aangename bezigheid. Ze zaten gewoon­lijk onder de euziepannen en we konden er gemakkelijk bij. Het meest hadden we het gezien op de eitjes. We konden die uitblazen en aaneenrijgen tot een kralensnoer. De pluimloze jongen, de kwabbies, wierpen we achteloos op de grond. Een of andere kat wist er dan wel raad mee. Niemand die ons scheef bekeek omwille van die genadeloze mussen­jacht. Mussen golden nu eenmaal als rovers, die absoluut niet het onder­scheid kenden tussen het mijn en het dijn.

    De kaarten lagen echter kom­pleet anders als we durfden raken aan nesten van insekteneters. Precies de aantrekkelijkste voor ons. Zo had ik eens het nest van een blauwe koren­mus uitgetrokken en de eiers geroofd. Een van de anderen dreigde ermee het geval aan de meester te gaan vertellen. Hij kon het blijkbaar moeilijk verkroppen dat hij zelf achter het net gevist had. Dagenlang heb ik toen in angst gezeten voor straf. Meester Algoet was niet mals in zulke gevallen.

    Als er één soort vogels was die we absoluut met vrede lieten, dan waren het wel de zwaluwen. Niet dat we er meer erbarmen mee hadden dan met de rest. Zwalms boezemden ons echter vrees in. Oudere mensen hadden ons immers verzekerd dat we onvermijdelijk zeren zouden krijgen, als we zo een vogel ook maar van verre durfden aanraken. En zerren waren voor ons zoveel als de pest. De meesten van ons hadden er gehad in hun dreu­mesjaren en waren nog niet vergeten hoe de dokter dan de korsten van de verdroogde zerren van ons aangezicht trok.
    Weldra meer

    06-12-2009 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)
    27-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 21)
    Winterpret
    Ik herinner me nog best mijn verbazing toen ik op sommige winter­ochtenden door het vouteraampje naar buiten keek en mijn ogen moest nijpen tegen ongewoon scherp licht. De wereld daarbuiten lag in een witte wade gewikkeld en niemand die het gehoord had die nacht. Geluidloos dansend waren de sneeuwvlokken neergezegen. Uren aan een stuk. Alles was anders geworden nu. De haag van onze lochting droeg een witte vacht en hier en daar slechts vlekten de takken nog zwart door. Op Janseunes hofstede hadden schuur en stallingen een eendere witte kap en leken dich­ter bij de grond gehurkt dan ooit.

    Verderop stond de kortgestuikte linde van het Kruise onbeweeglijk te dromen. Haar stam vlekte donker tegen een achtergrond van ondergesneeuwde velden en laaghangende grijze luch­ten. Verbazing en dromerij duren nooit lang bij een schooljongen echter. Op zulke ochtenden waren we in een handomdraai klaar om de weg naar school op te gaan.
     
    De eerste sneeuwbal van het jaar joeg altijd een krachti­ge tinteling door onze handen. Een forse zwaai en lap! Daar spatte hij reeds uiteen op het lijf van de eerste de beste kameraad die ons voor de voeten liep. Meer was niet nodig natuurlijk om een gevecht in regel te doen ontbranden. Grijpen in de sneeuw. Samenpersen. Werpen. We voel­den geen kou. Onze adem pompte in witte wolken naar buiten en als onze handen het te kwaad kregen, staken we ze in onze broekzakken. Gegaran­deerd dat ze na een paar minuten gloeiden als vuur.

    Het waden door de sneeuw was eigenlijk geen gemakkelijk karwei. Nu wordt ze seffens platgereden door fietsers en auto's, maar toen bleef ze vuistdik liggen. Ze klitte vast aan schoenen of kloefen en om de haverklap moesten we die sneeuw klom pies afstampen. Soms lieten we er die wel eens aan voor de aardigheid. Zulke klom pies konden gemakkelijk een hand­palm dikte bereiken en dan was het net of we op kleine stelten liepen. Op­passen was geboden echter. Een omgeslagen voet kon de pret grondig be­derven.

    Ook in het maken van sneeuwventen waren we thuis natuurlijk. Maar daarvoor hadden we dikke lagen verse sneeuw nodig, liefst op een weide of een brede graskant. We moesten immers zware klompen kunnen rollen. Als onze sneeuwman klaar was lieten we hem een paar dagen in vrede le­ven, tot we vonden dat hij het lang genoeg gerekt had. Met een woest sneeuwballenbombardement hielpen we hem dan om zeep.

    Jammer dat sneeuw altijd moet vergaan in vuiligheid. De aardigheid was er kompleet af als het eenmaal zo ver gekomen was. Sneeuwwater dringt overal doorheen en we kregen natte voeten, blauw van de koude soms. We konden ons niet eens meer verwarmen met het werpen van sneeuwballen. Een bal uit smeltende sneeuw geperst, is gemeen hard im­mers. Het was derhalve tegen onze ere-kode met zoiets te gooien. Iemand die het toch waagde, riskeerde een duchtige pandoering van de hele meute. Bij zulk dooiweer verloren we voor één keer geen tijd onderweg. Ieder­een snakte ernaar om thuis te zijn en zijn verkleumde voeten te warmen op de trommel van de buizestoof.
    Image and video hosting by TinyPic
    Ook de vriezeman borg heel wat pretmogelijkheden in de wijde plooi­en van zijn mantel, als hij over akkers en sloten aangeschreden kwam. De eerste ijsbloemen die 's morgens op de ruiten geëtst stonden, waren de voorboden van dagenlange pret van een bijzondere soort. Het is gevaarlijk over ijs van één nacht te gaan. Dat wordt beweerd door een oude spreuk en ze heeft gelijk. Kuipijs kan verdomd gevaarlijk zijn. Velen van ons hebben gemeend dat die wijsheid niet voor hen be­stemd was en ze hebben het met een ijskoud voetbad moeten bekopen.

    Op onze weg naar school hadden we echter de Paardeput bij Brabanders hof en dat was een uitgelezen oord om de draagkracht van het ijs te proberen. Vooraan immers was hij zeer ondiep en als je daar paling ving (door het ijs schieten, natte voeten hebben, nvdr), was het zo erg nog niet. Bij het eerste vriesweer goot meester Algoet graag een paar emmers wa­ter uit in een of andere hoek van de speelplaats. Hij wilde ons zo gauw mogelijk aan ijspret helpen. Op dat eerste sleerbaantje van het seizoen kon­den we dan onze handigheid aanscherpen en alle soorten kunststukjes uit­halen. Tot vallen dat we er sterren bij zagen toe.

    Het sleerspel kon echter slechts goed op gang komen op een van de tal­rijke sloten en hof grachten die Beveren toen rijk was. De mooiste was wel Brabanders wal. Hij lag rechtover de hofstede, aan de noordzijde van de Gentse Baan, en slingerde zich met een forse zwaai een heel eind de wei­den in. Het was een breed water. Niet gebroken door lis en waterkruid al­lerhande. Als het maar lang genoeg vroor, kon het ijs er onbelemmerd vuisten dik bakken. Op dat ijs slierde je als op een spiegel. Meters en me­ters ver. Je kon op beide benen voortglijden, of op één been als je wat han­dig was. Je kon onder het sieren ook op je hurken gaan zitten en trachten een paar rondjes te draaien. Er waren variaties genoeg voor iemand die le­nig was en niet benauwd. Dat we daarbij al eens een onzachte landing maakten en een eind op buik of achterwerk voortgleden, was niet erg. Dat hoorde nu eenmaal bij de stiel.

    Ook het ijspaard was een gerieflijk ding op dat ijs. Het ijspaard! De ge­leerden hebben in hun kinderjaren blijkbaar alleen met sleden gespeeld, maar wat is een slee nu vergeleken bij een ijspaard! Met dat paard -zoiets als een laag stoeltje met twee ijzeren latten onderaan- kon je een behoorlij­ke snelheid halen. Als je maar snel genoeg met de twee scherpgepinde spo­ren op het ijs wist in te hakken natuurlijk. Met hun ijspaard konden de jongens van het Ganzenpaneel iets speci­aals uithalen als het Gewat dichtgevroren lag. Middenin dat Gewat im­mers stond een stevige staak geplant. Sommigen wilden hebben dat de Duitsers die daar nog gezeten hadden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zouden ze daar sommige krijgsspelletjes ingeoefend hebben.

    Wat ervan zij, die staak stond daar en er werd gebruik van gemaakt. Met lange touwen bon­den de Ganzenpanelers er zich aan vast met hun ijspaard en gingen immer snellere en immer kleinere cirkels over het Gewat beschrijven. Net een zwierelmolen. De Sprietenaars waren eigenlijk bevoordeligd wat de ijspret betreft. En dat heus niet alleen omdat ze terdege hun hart konden ophalen op de wij­de ondergelopen Kwekemeersen aldaar. De lange weg naar school konden ze immers schier helemaal al glijdend afleggen. Achter hun huis immers kropen ze op de Gewatbeek en alover de wal van Fonsie Kobies en langs de eendenkwekerij van Achiel Vandeplassche en de hofsteden van De Braban­dere en Timmerman, ging het recht naar het Gewat. Hier waren ze nog slechts enkele passen van de school af. Dat ze ondertussen een paar keer voor een straat of een mennegat uit de weg hadden moeten gaan, was van geen enkel belang.

    Een heel apart soort ijspret vonden we bij de lochting van Brabanders hof. Daar lag een stuk van de hofgrachten dat helemaal verwaarloosd was. Het lis groeide er kriskras door elkaar, handen hoog, en op de bodem lag donker sop dat altijd een beetje brobbelde. Een echte goorwal. Bij vries­weer lag die sloot altijd het eerst toe. Lis en ijs bakten samen tot een taaie koek die wel boog, maar zelden brak. Dat verende dek noemden we de Wiepe. Van sleren kwam daarop vanzelfsprekend niets in huis. De sensatie kwam van het dek dat op en neer wiegde als we erover liepen. Natuurlijk was er wel een enkele keer iemand die paling ving en tot over zijn knoesels in het stinkende goor schoot. Dat hoorde er nu eenmaal bij. In zulk geval werden schoenen of klompen schoongewreven in de graskant en waren we klaar voor een volgende ronde.

    Heel wat gevaarlijker was een spelletje dat enkelen eens uitgehaald heb­ben op de brede wal van Casteeles hof. Een lange vriesperiode had het ijs vuistdik gebakken, maar eindelijk was het beginnen dooien. Na een paar dagen lag er reeds open water aan de grachtkanten, maar middenin de wal dreven nog grote stukken ijs die vrij stevig waren. Een paar van ons heb­ben toen die ijsvlotten gebruikt om de gracht over te steken. Altijd maar opnieuw op en af varen. Die ijsschotsen hadden eens moeten kantelen. Het water in natuurlijk en een serieuze plaag op het lijf! Jaren en jaren later hebben we ons soms afgevraagd wat onze kinders toch bezielde om zo on­voorzichtig te zijn.
    Wel, ze hebben het van geen honden afgedeeld.
    Weldra meer
     

    27-11-2009 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)
    18-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 20)
    OP HET AARDAPPELLAND
    Tot het verste van mijn onthouden behoren de uren die ik met grootva­der Vandenbroucke op zijn akkers gesleten heb. Grootvader en grootmoe­der woonden aan de overkant van de Reke, in een nette kortwoonst waar veel land bij hoorde. Het was beste akkerland. Er werd wat vlas gewonnen voor de pacht, wat graan, en heel veel aardappels. Aardappels waren im­mers grootvaders lievelingsgerecht. Hij behandelde ze derhalve met buiten­gewone eerbied.

    Met mijn broer heb ik vaak aardappels moeten rapen bij grootvader. Een zwaar karwei was dat niet. Hij kon best verdragen dat we tussendoor aan het ravotten gingen in de mulle nesse aarde die hij met zijn krauwel (riek met haaks gebogen tanden. Een andere soort had rechte tanden die haaks op de steel stonden. Gebruikt bij het aardappelrooien en het wegtrekken van stalmest, nvdr) opengetrokken had.

    Om twee dingen kon grootvader verschrikkelijk kwaad worden als hij aardappels aan het rooien was. Vooreerst kon hij het zichzelf moeilijk ver­geven als hij een mooie grote knol kapot gekapt had. Dan schudde hij triest grijnzend het hoofd en mompelde iets over al zo oud zijn en toch nog zo stom. Op veldmuizen echter had hij het nog heel wat min begre­pen dan op stukgekapte aardappels. Als hij knollen vond waaraan ze ge­knabbeld hadden, gromde hij dreigend en liet een serie ronkende soldaten­vloeken over het veld wegschieten. Wee de okkedrol (akkerdrol, veldmuis. Ook talpe genoemd, nvdr) die dan voor zijn voeten opsprong. Al was het beestje nog zo snel, grootvaders krauwel ach­terhaalde het wel.

    Een attractie apart waren de mierennesten die soms opengetrokken werden. We zaten er dan op onze hurken bij en keken hoe de miertjes in radeloze verwarring her en der renden en poogden uit de ramp te redden wat er nog te redden viel. Bij roste mieren lagen de zaken echter totaal an­ders. Als zo een nest opengekapt werd, wierpen we er vlug wat aarde over­heen. Roste mieren immers schuwdeh we als de pest. Ervan gezeektworden was allesbehalve prettig. De bijtende jeuk kon je nog urenlang navoelen.

    Op het Hoveke van Marcel en Gerard Verschuere heb ik met mijn broer veel mooie dagen gesleten. Het grootste deel daarvan had eveneens te maken met aardappels en aardappeloogst. Groenze (groenze of groeze van aardappels: aardappelloof, nvdr) en onkruid uit de balken trekken. Knollen rapen achter de machine. Volle manden in zakken overgieten. Een handje helpen om de volle zakken op de driewielkar te hij­sen. Aardappels verlezen en keesten ( de uitkomende kiemen wegnemen bij de aardappels, nvdr). De aardappelpot stampen voor de varkens. De aardappelwerkzaamheden vormden een haast eindeloze ket­ting op een hoeve toen.

    Onder het aardappelrapen luisterde ik gretig de kurieuze praat af van de werkvrouwen die, met een jutezak voorgebonden, naast mij over de rul­le aarde voortkropen. Oudere vrouwen waren het al. Ze hadden een leven van kommer en zorg achter de rug en maakten van hun hart geen moord­kuil. Soms legden ze luidruchtig zaken bloot die anderen angstvallig bin­nenskamers trachtten te houden. Soms schoven ze dichter naar elkaar toe in geheimzinnig gevezel en gegiechel. De schaarse woorden die ik daarbij opving, hebben mijn geloof in ooievaar en kindjesschip een deerlijke deuk gegeven.
    Image and video hosting by TinyPic


    Het plezierigste bij het hele aardappelbedrijf was onbetwistbaar het op­stoken van het droge loof. Einde juni kon je bij valavond de rook van brandende aardappelgroenze over het land zien drijven. Van akker tot akker brandden Sint-Pietersvuren en kruidden de zoele avondlucht met hun scherpe geur. Omheen zulke vuren danste vroeger de uitgelaten jeugd. De eerste oogst was binnen en de nieuwe aardappels zouden op tafel komen!

    Hoe dikwijls hebben we niet bij zulke brandende groenzehopen gezeten toen als de schemering over het land begon te waren. Geboeid staarden we naar het dansend af en aan rijden der vlammen en naar het hete gloeien van de nasmeulende as. Steeds opnieuw zeelden we verse lagen groenze uit als de gloed begon te doven. Dan hervatten de vlammen hun spel en sloe­gen hun lekkende tongen door de vallende duisternis. Om de haverklap smeten we aardappels in de gloeiende asse om ze te laten bakken. Zou ie­mand nog weten hoe lekker zulke aardappels waren?

    Als we dan thuis kwamen droegen we de kruidige geur van rook in on­ze kleren mee en reuzelde droge aarde uit kloefen of sletsen (sloffen, nvdr). Nu zou­den we afkeurend de neus ophalen daarvoor en sakkeren dat het toch geen pas geeft om ons propere huis zo te verpesten. God, wat zijn we toch ver van de natuur en het natuurlijke afgedwaald in die paar tientallen jaren!
    De aardappel! Toen was hij zoveel als. het koninginnestuk op een schaakbord. Hij zorgde voor zo ongeveer de helft van onze voeding. Gewis. Goede aardappels waren een weelde. Als ze bloemend op ons bord te dam­pen lagen en gretig de ajuintjessaus dronken, voelden we het water in onze mond komen. En de patatten-met-de-frak dan die we aten met een beetje zout en een haring. En de melkstampers die met zure zurkel bereid waren en waarover een beetje gebruinde boter gegoten werd. En de hutsepot, die van 's morgens al achteraan op de buizestoof moest staan tjeuteren (sudderen, nvdr) maar die pas zijn volle smaak bereikte als hij nog eens opgewarmd werd en dan dik uitgesmeerd op een snee bruin brood.

    Het is veel veranderd. Wie loopt nu nog hoog op met pelpatatten en melkstampers en hutsepot! Eens op een verwaaide keer misschien, als het erop aankomt wat ouderwets te doen. Maar verder? Amen en uit!
    Weldra meer

    18-11-2009 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)
    01-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 19)
    Eindelijk nog eens de tijd gevonden om de draad terug op te nemen en verder te gaan met het verhaal.

    Photobucket

    LANGS WEGEN EN GRACHTEN
    Onze tochten tussen huis en school waren wandelingen waaruit we het beste poogden te halen. Schier niemand van ons die een fiets had. Er was dus niets wat ons beletten kon op ons dooie gemak langs Gentse Baan, Kleine Heerweg en Tomberg te slenteren en de genoegens mee te grissen die voor het rapen lagen.
    In de lente trokken we graanstengels af om er piepers mee te maken. Het ging zo eenvoudig als wat. We nepen een eindje holle stengel af en drukten beide uiteinden ervan plat. Uit dat instrumentje konden we dan klaaglijk mekkerende tonen blazen. Ook als de tarwe naar het rijpen toe­ging, konden we er iets mee aanvangen. We nepen aren af, wreven ze uit tussen onze handen en bliezen op het kaf tot de graantjes blank en verlok­kelijk lagen te glanzen. Heerlijk om kauwen, die tarwe vers van de stengel!

    Soms ritsten we haverbellen af en wierpen -ze tegen de rug van een ka­meraad die voor ons uitliep. Zoveel belletjes er in zijn kiel bleven haken, zoveel kinderen hij later zou krijgen. Er was ook nog iets wat we onderna­men met een plantje wiens naam me nu niet meer te binnen schiet. Te be­ginnen langs onder namen we één voor één de blaadjes vast en trachtten zo onze toekomst te ondervragen. Het was ouwen, trouwen of nonneke zijn. Niemand die eraan dacht natuurlijk dat knechtebrakken maar moeilijk een onderkomen zouden vinden in ergens een vrouwenklooster. Soms poogden we daarbij nog verder in de toekomst te schouwen. Dan ging het van blaadje tot blaadje over hemel, helle, vagevuur. Het laatste blaadje bepaalde dan het persoonlijk aandeel dat we uit de vier uitersten zouden puren.

    Ook het afblazen van uitgebloeide paardebloemen kon voor afleiding zorgen. De lichte zeeksla-pluisjes dreven dan bij tientallen weg op de wind. Net een vloot kleine balonnetjes. Met die zeeksla of mollesla waren we heel goed vertrouwd ten andere. Dat was prima konijnenvoer en regelmatig moesten we erop uit met emmer of zak om er een voorraadje van bijeen te garen. Naar dat zeeksla-stekken trokken we beslist onze band niet los. Je kon pijnlijke blaren op vingers en handpalmen krijgen als je een uurtje met het schilmes in de grond had zitten peuteren.

    Tegen de berm langs het Kerkwegeltje groeiden braamstruiken. Die hielden we altijd goed in de gaten als het seizoen naakte. Braambezen im­mers waren zowat het lekkerste wat je in de vrije natuur kon vinden. Met belangstelling volgden we het opzwellen der harde groene knopjes uit de uitgebloeide witte braambloemen. Zelden echter konden we wachten tot ze blauwachtig zwart hingen te glanzen tussen de doornige takken. Als wij ze niet plukten zou een ander ze de volgende dag wellicht tussen zijn kie­zen steken. Soms echter zaten een paar sappige bezen ergens in een holletje verscholen, en dan waren we de koning te rijk. Met zo weinig waren we te­vreden toen.

    Ook uit een doodgewoon aardappelveld viel iets te puren. Sommige aardappelstruiken immers droegen groene zaadbollen. Als je die op een spits stokje stak en krachtig zwaaide, kon je ze metersver wegwerpen. Mikken was daarbij echter niet goed mogelijk. Bij vecht- of stoeipartijen was dat werptuig dan ook zo goed als waardeloos.

    Het beste seizoen was nog het najaar, als de rapen op het veld stonden.
    In raapkwesties waren we zo een beetje expert geworden. We kenden drommels goed het verschil tussen de kleine ronde raapjes en de lange. Daar was wel meer bijten aan die laatste soort, maar ze waren bijlange zo sappig en zo zoet niet. Geen enkele boer die het in zijn hoofd gehaald zou hebben een knorrig gezicht te zetten als we een paar van zijn rapen leen­den. Het leek wel een voorrecht dat doorheen jaren en tijden gegroeid was en waaraan niet te tornen viel. Maar we moesten ze dan ook opeten! Be­grijpelijk dat een boer aan het sakkeren ging als hij nauwelijks aangebeten rapen in de graskant zag liggen. Boeren hebben altijd al hartzeer gehad als ze voedsel of voer nodeloos verloren zagen gaan.

    Ook onze tochten langs de Gentse Baan waren niet van plezier ge­speend. Nu is die Gentse Baan een razendsnelle verkeersader geworden. Geen mens die zich erg op zijn gemak voelt als hij erover moet. Toen ech­ter was ze nog een betrekkelijk smal kasseitje, waarop je de schaarse auto's al van verre hoorde aankomen. Aan de ene kant van de kassei lag een grint­pad voor de fietsers en aan de overzij een strook losse aarde. Daarover kon­den paardenspannen gemakkelijk opstappen als ze van ergens zonder sleep terugkwamen.

    Van aan het Deurwaarders Bos tot ongeveer aan de Belle Vue hield de Gewatbeek de Gentse Baan gezelschap. Ze lag open en bloot in een diepe geul, die slechts hier en daar door een mennegat
     onderbroken werd.
    Image and video hosting by TinyPic

    Op het betrekkelijk snel stromende water van de Gewatbeek konden we ledige blinkdozen (schoensmeerdozen, nvdr) laten vlotten. Als we met enkelen samen waren, maakten we er soms echte wedstrijden van. We lagen dan op onze buik boven het duikeruiteinde van een mennegat en keken in gespannen aandacht toe wiens blinkdoos (schoensmeerdoos, nvdr) het eerst te voorschijn zou komen.
    Daar was ook de brede diepe wal (brede gracht, veelal omheen een hoeve, nvdr) tussen de Paanderstraat en het hof van Robert De Brabandere (hofstede De Brabandere: Goed te Anzegem, op de zuidkant van de Kortrijkseweg terhoogte van de parochiekerk, nvdr).
    Bij warm weer konden we daar poot­je-baden en even luieren onder de paar hoge populieren die er stonden. Ook aan de brede hofgracht die daar ten noorden van de Gentse Baan lag, hebben we veel tijd versleten.
    Vissels vangen, potshoofden (dikkopjes, nvdr) opschep­pen, en op onze buik boven het glasheldere water liggen kijken naar het vele kleine leven dat over de bodem zwom en wriemelde.
    Soms lagen er boomstammetjes in die wal. Hout dat gebruikt zou wor­den als diltepersen (lange houten stokken van ongeveer 10 cm dikte, gebruikt om dwars op de bovenkant van de stalmuren te leggen en zo een deel of dilte te vormen. Daarop wer­den dan bundels stro gelegd. nvdr) of bij het maken van wagenstellingen.
    Het lag daar te wateren om zo de nodige weerstand op te doen. Op dat vlot haalden sommige maats een gevaarlijk spelletje uit. Ze trokken klompen en kousen uit en liepen op die wiebelende stammen de sloot over. Het moest vlug als de weerlicht gebeuren natuurlijk. Als ze ook maar even aarzelden, zakte het hout onder hun voeten weg en riskeerden ze een nat pak. Moesten ze dit nu hun eigen kinderen of kleinkinderen zien doen, ze zouden ze van het verschot afrossen met alles wat hun onder handen valt.

    Een bijna magische aantrekkingskracht oefende het Gewat op ons uit.
    Het Gewat, die bescheiden vijver op het Ganzenpaneel, van waaruit de Gewatbeek vertrok voor haar lange tocht doorheen Beveren en Desselgem. Op snikhete middagen zat de halve Gemeenteschool daar bijeen. Snak­kend naar wat verfrissing vooraleer de lange lome klasnamiddag aanvangen zou.
    Waar de beek het Gewat verliet, lag op de bodem een muurtje gemet­seld dat de ene oever met de andere verbond. Dat was de Seldane. Of iets in die aard althans. Er zijn immers geen twee Bevernaars die het woord precies op dezelfde manier uitspreken. Jaren vroeger had dat muurtje tot boven de waterspiegel gereikt. Het was toen duidelijk een afdamming om de visstand in de vijver te beschermen. Er stonden zelfs ijzeren pinnen op. Blijkbaar om eventuele gegadigden de lust te ontnemen er bovenop te gaan zitten.
    In onze tijd echter was van dat muurtje alleen het onderstuk overgeble­ven. Een soort onderwaterdam, waarop we de brede beek konden doorwa­den als we onze broekspijpen tot in de spriet opsloofden. Voorzichtig tastend voortschrijden was echter geboden. Als we naast het muurtje trapten, kwamen we in de bodemmodder terecht en dan was het onheil niet te overzien. Op een vrije middag was dat nog niet zo heel erg. Broek, hemd en kiel drogen immers rap genoeg in de blakende zon. Maar als we met het natte spul naar school moesten, lagen de kaarten kompleet anders. De meesters hadden het volstrekt niet begrepen op dat geploeter en geplons aan het Gewat.
    In dergelijke gevallen stonden ze dan ook bereidwillig met hun strengste straffen klaar.

    Weldra meer

    01-11-2009 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)
    16-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 18)
    Photobucket

    Koning Voetbal doet zijn intrede
    Omstreeks die tijd werd de Beverse voetbalvereniging gesticht. Het was op 24 juni 1932, om precies te zijn. Nieuwe mesjes snijden goed en al spoedig wisten de Bevernaars gekruid kommentaar te leveren op wedstrij­den, spelers en arbiters. Die golf van enthousiasme sloeg ook op de schooljeugd over. Natuur­lijk.
    Photobucket

    Het duurde niet lang of voetbal werd een belangrijk onderdeel van ons spel. Op de speelkoer waren ballen echter taboe. Daar moesten we ons noodgedwongen behelpen met perteelkes van bierflessen. Een schamel sur­rogaat, maar beter een luis in een pot dan helemaal géén vet.
    Germain De­clercq was veruit de behendigste bij dit primitief soort voetbal. Steeds op­nieuw wist hij het platte kroontje voorbij de wanhopig grabbelende doel­man te schuiven. Even precies als hij het jaren later met een echte bal deed op Kortrijk Sport.

    De jeugd had echter ook een paar voetbalvelden buiten de school. Daar werd voetballen eerst echt plezierig. We lieten daar immers de perteelkes voor wat ze waren en joegen aan achter een echte lederen bal. Veruit het populairste voetbalveld was dat van boerenzoon Gerard Buy­se. Gerard die nu zijn boterham moet verdienen als zenuwenprofessor aan de Leuvense Alma Mater. Hij had zijn vader net zolang aan de kop ge­zaagd, tot die hem tenslotte een stuk land gelaten had. Het lag ten oosten van de ruime hofplaats en maakte er eigenlijk nog zo een beetje deel van uit. Met de hulp van Kamiel Cosyns, boever bij vader Buyse en voetballer bij S.K. Beveren, werden daar twee doelen opgetimmerd. Iedere vrije mid­dag en iedere vakantiedag, waren daar voortaan een paar dozijn bengels aan het sjotten.

    Met de elftallen stak het niet zo nauw. Het konden ook best zeventallen of veertientallen zijn. De ploegen werden op vrij eigenaardige wijze samengesteld. Er waren twee kapiteins en die moesten uit het aanwezige spelersmateriaal hun man­nen kiezen. Het is echter zondermeer duidelijk dat de ene al wat beter was dan de andere. Wie het eerst mocht kiezen en het een beetje snugger deed, was altijd net één slag voor op de tegenpartij. Het lag derhalve voor de hand dat het lot moest uitwijzen wie met kiezen mocht beginnen.

    Daar­voor werd gestapt. De twee kapiteins gingen op enkele passen afstand van elkaar staan en naderden dan weer. Niet met hele passen tegelijk echter. Ze deden het voetje voor voetje. Elk op zijn beurt. De hiel van de ene voet moest precies tegen de top van de andere gelegd worden. De voet mocht echter ook dwars gezet worden als het zo gelegen kwam. Wie de laatste zet had kunnen doen zonder dat hij daarvoor de voet van de tegenpartij moest aanraken, mocht met kiezen beginnen.

    We hebben veel plezierige uren gesleten op dat veld naast de hoeve van Achiel Buyse. Hoe die er echter nooit zijn geduld bij verloren heeft, is me nu nog een raadsel. Geen enkele boer immers heeft het op kwajongens be­grepen in de buurt van zijn erf. Misschien zal Germaine, de boerin, er voor iets tussengezeten hebben. Zij was begrijpend en kon best lijden dat de zon in het water scheen.
    Photobucket
    Op een keer hebben we daar Conrad Eeckhoud de schrik van zijn le­ven bezorgd. Conrad, de laatst overgeblevene van de in Beveren legend­arisch geworden Eeckhouds. Hij was een oom van Germaine en woonde bij haar in. Het voetbalveld nu lag vlak naast een grote stromijt en Conrad placht bij goed weer in dat stro zijn middagdutje te doen. Op een keer lag hij weer vredig op een paar stro bundels te snurken, toen een loeier van een bal plots met volle kracht tegen zijn grijze kop sloeg.
    Geschrokken schoot hij overeind en keek verwilderd om zich heen. Zijn droom was blijkbaar uiteengespat in een woeste sterrenregen. Conrad was kwaad die keer. Zeer kwaad. Ongezouten zei hij zijn me­ning over knechtebrakken die beter op straat zouden spelen en oude men­sen met rust laten. Een boze bui duurde bij Conrad echter nooit lang. In weerwil van zijn knorrig uiterlijk was hij een goedige baas, die de school­jeugd helemaal geen kwaad hart toedroeg.

    We hadden evenwel ook nog andere voetbalvelden achter de hand. Zo was daar ook het open pleintje bij de roterij van Hektor Coussement in de Pontweg. Hier leefden vooral de Bulkenhoekjongens zich uit, alhoewel er altijd wel een paar andere tussenliepen. André Steeland moet daar veel ge­speeld hebben en ook André, Rafaël, Marcel en Roger Vanhove, samen met Remi en Marcel Demeulemeester.

    Ook in Follets lage meers, de Poperput, hebben we ontzettend veel ge­voetbald. Als het niet al te nat was tenminste. Er waren daar immers plek­ken waar je letterlijk door de modder moest baggeren.
    We hebben er veel gespeeld met een bal die André Haezebrouck van Sinterklaas gekregen had. Ik heb zo de indruk dat hijzelf en de gebroeders Depaepe daar hun eerste voetballessen gekregen hebben.

    Van draken ofte plakwaaiers
    Als het koren gepikt was of als het vlas in hagen stond, brak de gouden tijd van draken of plakwaaiers aan. We hadden daar immers ruimte te over en zaten ver verwijderd van de elektrische leidingen, die voor een opstij­gende of neervallende draak levensgevaarlijk kunnen zijn. Een goede vlieger maken vroeg wel een beetje handigheid. Het onver­anderlijke uitgangspunt waren de twee wiedauwsrokken die met een fijn touwtje kruiselings op elkaar gebonden moesten worden. De uiteinden verbond je dan met een even fijn koordje en over het geheel werd stevig bruin papier geplakt. Het kwam erop aan beide helften van de draak pre­cies even zwaar te maken. Ze moesten mooi balans wegen, wilde je niet hebben dat ze direkt bij het opsteken al met haar neus in de grond boorde.
    Photobucket
    Ook de staart van de draak moest oordeelkundig gemaakt worden. Niet te licht en niet te zwaar. Hij bestond uit een eind touw waarin gevou­wen papiertjes gestrikt werden en dat soms op het einde nog verzwaard moest worden met een dot korenstoppel. Het touw waaraan de vlieger om­hooggelaten werd, was onvermijdelijk het cruciale punt van de onderne­ming. Die end was immers het enige wat geld kostte en het werd altijd een bedelpartij vooraleer we de centen loskregen van vader of moeder.
     
    Een draak moest je opsteken tegen de wind in en je moest opletten dat de staart niet aan struiken of hoge zaadstalen (hoog opschietend onkruid met stevige stengel en talloze zaadbolletjes op de vertakkingen. In het kruidenwordenboek van De Bo opgetekend als meidoorn, auw­dauw of dauwkoole.Nvdr) bleef haken.

    Een stijgen­de draak had inderdaad iets van het legendarisch monster waaraan ze haar naam ontleend had. Met zwiepende staart en wiegende kop schoot ze de hoogte in. Ginder bleef ze dan een wijle onbeweeglijk hangen, tot ze met een reeks kronkels en duikelingen opnieuw aan het touw begon te rukken. We konden urenlang met onze vlieger bezig zijn. Soms zonden we er briefjes heen. Kaartjes waarin we een snede gemaakt hadden en die we op de end zetten. De wind blies ze dan de verre weg op, tot helemaal boven.

    Die plakwaaiers konden soms duizelingwekkend hoog zitten. Maar dan moest je over meer dan één bolletje touw beschikken natuurlijk. Die hoog­te kon soms een prestigekwestie worden als we met twee of meer onze vlie­ger opstaken op hetzelfde veld. Maar wie hoog klimt, kan natuurlijk ook diep vallen. Zelfs draken ontsnappen daar niet aan. Het touw kon breken bijvoorbeeld. Of de draak kon om een of andere reden snel hoogte verlie­zen, zonder dat je haar al lopend weer kon optrekken. Dan werd het on­vermijdelijk een noodlanding met funeste gevolgen. Je moest haar soms honderden meter ver door heg en steg gaan zoeken en ondertussen trach­ten het touw te rekupereren.

    In die tijd begon je ook hier en daar van die zeedraken te zien. Ze wa­ren vervaardigd met latten en lapjes stof en hadden geen staart. Zo een zee­draak was op en top een statussymbool. Ze veronderstelde een verblijf aan zee en zoveel weelde was voor ons niet weggelegd. Indachtig de vos en de groene druiven, behandelden we de zeldzame zeedraakbezitters dan ook een tikje minachtend.

    De meest markante plakwaaier die ooit in de Beverse luchten gehangen heeft, was die van Juul Vandenbroucke. Nonkel Mentie (Remie Vandenbroucke, grootoom van de auteur, nvdr), zijn vader, had hem in elkaar geknutseld. Hij was ongeveer manshoogte en had de vorm van een vent met gespreide armen en benen. Dat was een kurieuziteit waarbij geen tien zeedraken het konden halen. Een paar seizoenen lang heeft die vent bij mooi weer torenhoog boven Beveren gezeten. Tenslotte is hij op de zolder van grootvader Vandenbroucke vergaan van reumatiek en ouderdomskwalen.
    Weldra meer

    16-10-2009 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)
    08-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 17)
    Photobucket


    IN DE WIJDE NATUUR
    Onervaren zielen zouden gemakkelijk kunnen denken dat het school­gaan den tijde één groot feest was. Speeltijden waarin hartstoch­telijk konden uitleven, met daartussen paar schamele stukjes les. Ocharme! Ook voor ons was school nu eenmaal onvermijdelijk kwaad. hadden er net zo grondige hekel aan bengels van tijden en alle landen. We snakten vakantiedag als lochtenier eerste lentezon. Hoe zingen we heden ten dage ook weer in de kerk? Zoals een hert verlangt naar stromend water…!

    Omheen Deurwaarders Bos en Persemeers
    Sommige vakantiedagen liggen nu nog in mijn herinnering te glanzen als scherfjes glas onder zacht maanlicht. Die dagen bijvoorbeeld waarop we gingen spelen in het Deurwaarders Bos. Nu klinkt die naam deftig en voornaam. Toen echter hadden we het steevast over den deurwater z'n bos. Dat een van de vroegere Harelbeekse gerechtsdeurwaarders ermee gemoeid was, wisten we niet eens.

    Bos was eigenlijk een ietwat weidse benaming voor de paar hektare wijd uit elkaar staande bomen en verward onderhout, tussen Gentse Baan (nu Kortrijkseweg) en Paanderstraat. De grond was daar vroeger afgebakken geworden en men had er naderhand bomen geplant, omdat men toch niet goed wist wat er anders mee aan te vangen. Het was er inderdaad al zo zompig als in de laagste Leiemeersen. Enkel het verste deel moet nog een overblijfsel geweest zijn van het eeuwenoude Leurisbos tussen Leenriestraat en Paanderstraat. Hoge stammen stonden daar echter niet meer. Het was er één warreling van varens, wiedauw en schaarhout.

    In dat bos hebben we gespeeld dat we er uur en tijd bij vergaten. We hielden ontdekkingstochten door het moeilijk doordringbare gedeelte, gin­gen op zoek naar vogelnesten, of trachtten te varen op een paar olievaten die in een vieze modderpoel te roesten lagen. En als we eens niet wisten wat aangevangen, speelden we katje-duik. Steeds opnieuw was het te vroeg middag en avond en tijd om naar huis te gaan. Achiel Vandeplassche zaliger had in dat eigenste bos een eendenkweke­rij. De beestjes zelf lieten ons kompleet onverschillig. Met een eend kon je als scholier nu eenmaal niets beginnen. We hadden het echter des te meer gezien op de vaten eendenvoer die in Achiels schuur opgeslagen stonden. In dat voer zaten kleine gedroogde visjes en die smaakten verdomd lekker. Net sprotjes! Achiel vertrouwde ons echter voor geen haar en meer dan eens hebben we de benen moeten nemen.

    Een ander uitverkoren speeloord was de Persemeers. Die lag achter het Hof van Commerce, in de onmiddellijke buurt van de Reke. Geen wonder dus dat hij het voorbehouden jachtterrein van de Reke-jongens was. Ande­ren die er kwamen spelen moesten zich naar onze wetten voegen, wilden ze niet buitengeblekt worden.
    Photobucket

    Onze spelen in de Persemeers kringden voornamelijk omheen de gaai­pers die er stond. Boogschieten. Op de hoge stalen mast kruipen. Verloren gaaien en pijlen zoeken. Verder konden we ook vissels vangen in de zompi­ge put die dienst deed als drenk plaats voor de paarden die er soms te gra­zen liepen. We konden ook jacht maken op de puiden die onophoudelijk voor onze voeten wegsprongen. Ik herinner me nog best dat ik eens op de loer gestaan heb aan die put. Ik had met een glimp een roodbaard gezien in het water en die wilde ik kost wat kost vangen, zo maar met mijn blote handen. Zeker een half uur lang moet ik daar gestaan hebben. Steeds op­nieuw snappend en niets anders in mijn handen voelend dan het wegsprie­tende water. Schooljongens hebben echter het geduld van een kat als het op vissen aankomt en Roodbaard moest er uiteindelijk aan geloven. Hij heeft nog een paar dagen triest rondgezwommen in mijn bokaal en op een morgen dreef hij helemaal op de bodem, met zijn buikje naar boven. Morsdood.

    Er waren echter dingen die heel wat beter waren dan de geneugten die de Persemeers ons bieden kon. Dat waren de appels in de boomgaard van Baaske Steelandt, de waard uit het Hof van Commerce. En het waren niet zomaar gewone appels. Die kon je desnoods overal gaan lenen. Hier echter ging het om renetten. Goudreinetten! We moesten echter zeer voorzichtig te werk gaan als we er ons deel van wilden krijgen.
    Nanske, Baaskes vrouw, was geweldig op haar hoede als de appels naar de pluktijd toegingen. Baas­ke zelf kon de zon wel in het water zien schijnen en maakte geen kabaal over een paar per ongeluk afgevallen appels. Waarschijnlijk was hij zijn ei­gen schavuiten tijd in Ijvegem niet vergeten. Misschien zelfs wilde hij zo re­stitutie doen voor de vruchten die hij toen zelf uit een of andere boom­gaard weggegrist had.

    Van Baaske konden we ook wel eens oude pijlen krijgen, of gaaien die het niet zo best meer deden. Zelfs bruikbare gaaien konden er bij gelegen­heid wel eens tussen zitten. Maar dat mocht Nanske niet te weten komen. Baaske stak vermanend zijn pijp op als hij ons die waarschuwing toefluis­terde.
    Met die gaaien konden we dan zelf een eigen schietbedrijfje opzetten. Een liggende gaaipers kon je immers makkelijk zelf maken. Enkele stok­ken, wat klein hout en een stel spijkers waren al voldoende. We riskeerden ons ook wel eens aan een staande wip. Dat was echter al veel moeilijker. Maar als je enkele lange en kloeke suikerboonpersen had, viel het toch wel te rooien.

    Bedenkelijker was het echter gesteld met onze bogen. We raakten nooit aan de goede houtsoort. Wilg en es en wiedauw zoveel je maar wilde, maar na een dag of zo was de veerkracht eruit. Hoeveel bogen ik zo gemaakt heb, kan ik niet bij benadering zeggen.

    Vanzelfsprekend dat Baaske Steelandt de Reke-bengels als pijlraper rekruteerde bij de schietingen in de Persemeers. We kregen dan een breedge­rande wissen hoed op het hoofd als bescherming tegen neersuizende pijlen. Voor ons was hij echter meer een statussymbool. Als een of andere schutter in een goede bui was, kregen we wel eens een echte boog aangereikt om het zelf eens te proberen. We waren de koning te rijk dan. Even rijk eigen­lijk als met de kwartjes die we na de schieting kregen voor bewezen dien­sten.

    Onlangs ben ik nog eens langs de Persemeers gewandeld. Ik had hem in geen jaren meer gezien. Alles wat ik vond was een weitje dat benepen gevangen zat tussen de Reke en de oude omheiningshaag. Het leek in ge­nen dele op de reusachtige warande die in mijn verbeelding blijven leven was. Ook de gaaipers was eruit weggehaald. Sinds lang reeds. En daarmee is het hart verdwenen. De Persemeers is nu een meerselke geworden, zoals er dertien gaan in een dozijn.

    Jordane van ons hart
    Soms lieten we wel eens het Deurwaarders bos en de Persemeers voor wat ze waren en trokken naar de Leie. Daar was altijd wel iets te beleven of te doen. Je kon platte keitjes op het water keilen en kijken hoe ze met leni­ge bokken naar de overkant toewipten. Je kon scheldwoorden roepen naar de Bavikhoofse of Ooigemse kollega's die op hun oever op zoek waren naar avontuur. Je kon kijken of er niets op het water dreef dar de moeite van het opvissen waard was. Je kon ook gewoon op de berm gaan zitten en uit­kijken naar de schepen die af en toe voorbijvoeren.

    In den beginne hadden we ons wel eens afgevraagd aan wat je een kindjesschip nu eigenlijk kon herkennen. Algauw echter had de wereldse wijsheid vat gekregen op ons. We wisten dan dat schepen bij gans het kinderprobleem bitter weinig in te brengen hadden. Heel wat min in alle geval dan het beschuttend struikge­was van Ooigem Bos aan de overkant.

    Op onze uitkijkpost op de Leieberm hebben we ook heel de evolutie van de rivierscheepvaart meegemaakt. We hebben nog boten stroomaf­waarts weten voorbijvaren die door mensen voortgetrokken werden. Veelal was het de schipper die in het gareel hing. Soms waren het de schipper en zijn vrouw samen, terwijl een derde aan het roer stond.
    Zielig eigenlijk die menselijke trekdieren. Soms werden ze van op de boot geholpen door ie­mand die het vaartuig met een lange stok tegen de Leiebodem afduwde. Dat bomen kon een bron van twist zijn met de roters. De verleiding was immers groot om af te duwen tegen de hekkens die in de Leie te roten la­gen, liever dan tegen de modderige rivierbodem.

    We hebben ook nog de sleeppaarden aan het werk gezien. Ook de stoomboten, die hele slierten vaartuigen achter zich sleepten en hun stoomfluiten zo rauw deden gillen als ze de grote bocht bij het Munkenhof naderden. Die stoomboten mochten echter niet ten allen tijde de rivier doorploegen. Van half-april tot half-oktober was dit terrein voor hen ta­boe. Het vlas zat dan immers te water om te roten en hun wentelende schroef had te veel modder kunnen opjagen.

    Later hebben we dan de kleine vinnige traktors geweten. Die dreven hun rupsbanden door slijk en kiezel van de trakelweg, tot ze op hun beurt overbodig gemaakt werden door de boten met eigen motor.

    Ook aan de vlashekkens heb ik nog herinnering en aan de sterke geur die dan over water en meersen hing. Het was een gezonde geur. Rootgeur! Zijn er die daarvoor hun neus ophalen? Die moeten nu maar eens in de buurt van de rivier gaan zwerven. Zo gortig hebben wij het toen nooit meegemaakt.

    De Leie was ook onze leverancier van kalmoes. We visten die dikke lis­wortels uit het water op en hingen ze thuis te drogen. Gedroogde kalmoes had een prikkelende, sterke smaak. Helemaal niet kwaad om op te sjieken als we nergens een voorraadje langen asem hadden kunnen bemachtigen.

    Ook onze jaarlijkse bedevaart naar Maurus had met de Leie te maken. Maurus is de patroonheilige van Bavikhove en zijn Ommegang was beroemd in de streek toentertijde. Heel wat Bevernaars zakten toen de zandi­ge weg af die, voorbij kerk en kerkhof, in de richting van de Leie liep. Va­ders en moeders die last hadden om hun uitgelaten bende bij elkaar te houden. Vrijende koppels die liepen te vezelen en verstolen loerden of on­derpastoor Quaghebeur niet bij de kerkhofhaag op de uitkijk stond.

    Een brug naar Bavikhove lag er niet toen. Evenmin als nu trouwens. Ze werd ons dikwijls beloofd en er werden gemeenteraadsverkiezingen mee gewonnen en verloren. Ons deerde dit echter niet. Wat hadden we nu in 's hemelsnaam met een brug kunnen aanvangen! Veel liever was ons de tocht met het bootje over de lome rimpelloze rivier.

    De hitte kon als een loden last over het water hangen op de hete zo­mernamiddagen en trillend dansen boven de hekkens in de Leie en de ein­deloze rijen vlaskapellen in de meersen. De overtocht duurde niet lang. Nog niet eens vijf minuten. Maar varen was een uitzonderlijke sensatie voor ons. We hadden er immers bitter weinig gelegenheid toe.

    Maurus zelf liet ons kompleet onverschillig. We vonden het eigenlijk een heilige met een triestige naam en hadden heel wat meer op met onze eigen Joannes Baptista. Maar de donkerrode kersen en de zeemtopjes wa­ren in Bavikhove even goed als op de Ommegang in Beveren.
    Daarbij kwam dat vader ons trakteerde op een zwaantje als hij in een of andere Plaatseherberg zijn biertje ging drinken. Zo een flesje limonade was een buitengewone weelde voor ons. Gewoonlijk vonden onze ouders het zonde van het geld. Bier kon ermee door. Natuurlijk. Maar geld geven voor sui­kerwater dat een beetje brobbelt? Kom nou!

    Op de terugweg boomde dezelfde gelegenheidsveerman ons terug de Leie over. Soms was het al een beetje laat. De zon hing rood te gloeien bo­ven de noord-westelijke horizon en goot een rozig waas over het donkere, traagschuivende water. Uit Delabies bos klonk het ijle gekwetter van vo­gels. Van honderden vogels die daar hun schuilplaats kwamen zoeken voor de nacht. Vreemd hoe dat geluid de stilte nog verdiepen kon die over de Leie hing en over de wijde meersen.

    Ach, de Leie! Toen was ze nog het kloppend hart van de streek. De plaats waar honderden hun boterham gingen halen. Nu is ze een open ri­ool geworden. Zonder vlas. Zonder leven. Dood. Guido Gezelle zou nu niet meer dichten over de Jordane van zijn hart.

    08-10-2009 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)
    01-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 16)
    Photobucket

    GARDEWAN… SPRINGE WIE KAN
    Hoewel ik lopen kon als een haas, was ik allesbehalve een schoolvoor­beeld van lenigheid. Begrijpelijk dus dat ik nooit uitgeblonken heb in het vermaarde gardewanspel. Hoe de Beverse schooljeugd aan die naam gekomen is, mag Joost je we­ten. Misschien een verbastering van het Franse garde avant? We zullen het God en de mulder laten scheiden. In Desselgem heette dat spel ezelke-de-­wip, terwijl de geleerden zich in hun kindertijd hartstochtelijk met haasje­over-springen ingelaten hebben. Als een groepje scholieren eenmaal besloten had een partijtje gardewan te spelen, begonnen ze met iemand aan te duiden die moest staan. Die dubbelgebogen moest staan, de handen geschoord tegen zijn enkels, om de anderen over zich heen te laten wippen.

    Om dit slachtoffer uit te pikken werd geziemezoemezamd. Drie speelge­noten traden naar voor, legden hun rechterhand op elkaar met de palm naar beneden, en zeiden plechtig zieme - zoeme - zam. Bij het zam pletsten ze gelijktijdig hun hand op hun opgestoken dij. Naar gelang het ze inviel, was de palm naar boven of naar onder gericht. De eigenaar van de hand­stand die in de minderheid was, bleef aan. Twee anderen traden naar voor om met hem te ziemezoemezammen. De laatste aanblijver had het dan aan zijn been.

    Naast dit ziemezoemezammen waren er natuurlijk ook nog de aftel­rijmpjes. Iets in de aard van: Onder de piano staat een pintje bier. Die ervan drinkt, stinkt! In dat geval was de stinker het slachtoffer. Verder was er ook nog iets als Arrienne, tiene, twintig, dertig ... honderd!
    Het plezierigste bij heel het gardewanbedrijf was het geven van doren.
    Niet zo gemakkelijk voor een onervaren kuiken echter. Je moest je sprong inhouden namelijk en je, steunend op beide handen, in evenwicht zien te houden op de rug van de staander.

    Photobucket

    Met de zijkant van je voet moest je die dan het voorgeschreven aantal doren geven. Waar? Niet zo moeilijk te ra­den als je oog hebt voor die kombinatie van gebogen bovenlijf en rechtop­staande benen. Die doren kon je laten aankomen als een streling. Je kon het slachtoffer evengoed een paar nijdige meppen geven. Vooral als het je bij een voorgaande gelegenheid ook niet al te zacht aangepakt had.

    Sporen waren een speciaal soort doren. Een spore moest je geven met de hiel, bij het overspringen. Verder had je dan ook nog de kwak. Bij die kwak moest de springer zich met zijn achterwerk laten afglijden op het di­to werk van de staander. Hij kon dat in alle zachtmoedigheid doen, maar hij kon zich ook zo barbaars laten neerkwakken dat zijn steunpunt van de weeromstuit omhoog wipte. Tenslotte was er de kombinatie gatplak-dare­sesietse. Als de springer bovenop de rug van de staander balanceerde, moest hij hem eerst met de vlakke hand een gatplak geven en daarna een dare. Wat die sesietse - die worst- daarbij kwam doen, weet ik niet zo precies meer. Een bijzonder nijdige dore wellicht.

    De beproeving was zwaar voor de knaap die bij het ziemezoemezam­men aan het kortste eind getrokken had. Maar ze duurde niet eeuwig. Wie er niet in slaagde de verei~te oefeningen uit te voeren, was eraan voor zijn moeite. Met gebogen bovenlijf en gespannen zitvlak, moest hij dan zelf gaan staan, in bange verwachting van de dingen die zouden komen.

    Bij dit gardewan-spel waren er variaties tot in het oneindige. De eerste die aan de beurt was, bepaalde de springwijze. Je kon steunend op beide handen overspringen, of op één hand, of helemaal zonder handen. Je kon springen van links, rechts of overdwars. Iets heel aparts was het springen vanop afstand. Dat was veruit het gevaarlijkste. Bij deze spelvorm moest de staander na elke springronde een voet opschuiven. Dat was aangeduid met krijtlijnen op de speelplaatsbevloering. Je moest dus telkens van verder je sprong pakken en je met een forsige zwaai over de gebogen rug zien te slin­geren. Dat daarbij al eens gevallen werd, is zo klaar als pompwater. Er werden ook heel wat geschaafde knieën en ontvelde ellebogen bij gehaald. Maar ook voor de staander was dat vérspringen allesbehalve een pretje. Telkens opnieuw kreeg hij een plof in de rug van een paar handen die zich met alle kracht afduwden. Maar wat wil je! Een kermis is een geseling waard en we waren allesbehalve truntekousen.

    KLOMPKE AAN DE VOET
    Hoe vreemd het mag lijken, toch gebeurde het dat we helemaal niet aan spelen dachten. Dat kon bijvoorbeeld gebeuren als kloefkapper Jan De­simpelaere en zijn zoon Miel dikke boomstammen aan het stukzagen wa­ren voor hun kloejkapperij. Die stammen lagen altijd achter hun huis, in de brede graskant voor de school.
    In die tijd was een kloefkapper nog een man van aanzien in het dorp.
    Er werden immers nog zeer veel kloefen gedragen, ook door de scholieren. Dat klompendragen bood trouwens heel wat meer voordelen dan je zo op het eerste zicht wel zou vermoeden. Klompen waren 's winters heel warm aan de voet en 's zomers heel koel. Om over het ijs te slieren hadden ze hun weerga niet. Moest je ergens snel de benen nemen, dan kon je ze in een ommezien uitschoppen en er als de weerlicht vandoor gaan. Ook bij de vechtpartijen tenslotte waren klompendragers in het voordeel. Een oor­deelkundig gezwaaide klomp was een geducht wapen.

    Op een toevallige keer na heb ik zelf nooit kloefen mogen dragen. Va­der stamde uit een schoenlappersgezin en het ware slechte reklame geweest voor de zaak. Moeder ging echter niet helemaal van het hout weg bij de keuze van ons schoeisel. Als de winter in aantocht was, moesten we onver­anderlijk een paar kloefschoenen gaan halen in grootmoeder Rommekes winkel. Onhandelbare dingen, die kloefschoenen. Ze hadden een dikke houten zool, waarop een bovenstuk in leer vastgespijkerd zat.

    Eigenlijk moest je het wel een beetje gewend zijn op dergelijke kloef­schoenen rond te pikkelen. De zolen waren zo onwrikbaar als een klomp­bodem, maar met dit bijkomend nadeel dat ze vast tegen je voet aange­drukt bleven. Bovendien kon je dit schoeisel niet bliksemsnel uittrekken als het erop aankwam in de kortst mogelijke tijd het hazenpad te kiezen. Kloefschoenen waren en bleven een halfslachtige oplossing. We keken met afgunst naar de blinkende laarzen der enkele kameraden wier ouders rijk genoeg waren om zoiets te betalen, maar evengoed waren we jaloers op de kloefdragers.

    Nu we toch bij het scholierenschoeisel uit die dagen verzeild zijn, mo­gen we zeker niet nalaten om een bescheiden boompje op te zetten over de fameuze zeesletsen of zeesavatten. Zeesletsen moeten van het eerste goedko­pe spul geweest zijn waarmee de Japanners het Westen de duivel hebben aangedaan. Ze waren kompleet uit rubber vervaardigd en hadden het niet te versmaden voordeel dat ze vrij sterk en zeer goedkoop waren. Als je ech­ter nog geen zweetvoeten had wanneer je die zeesletsen begon te dragen, dan had je er onvermijdelijk voor je eerste paar versleten was. Daar konden de vele transpiratiegaatjes geen bliksem aan verhelpen.

    Op hete dagen kon je in dergelijke sletsen letterlijk uitglijden op je bloedeigen zweet. Als dat geen prestatie was! En de verrukkelijke geur dan die door de klas zwierf als een paar van ons hun savatten uitgeschopt hadden om hun voeten wat fris­se lucht te geven! Nee, de beste oplossing waren die zeesletsen zeker niet. Maar wat wil je. Voor het grootste deel hadden onze ouders geen geld om ons als saletjonkers op te dirken. En tenslotte zijn we er niet aan doodge­gaan.

    Ook de velosletsen zijn een tijdlang populair geweest. Die lichte schoen­tjes, zoals de koereurs ze dragen tijdens de koersen. Eens had ik er een paar gekregen waarop het merk Marcel Kint prijkte. In gouden letters nog wel. Sensatie bij de anderen op de koer natuurlijk. Een paar dagen later waren mijn velosletsen reeds oud vuil geworden. Iemand had er een paar op de kop getikt die het merk André Defoort droegen.

    RUSTIGE ZOMERSPELEN
    Naar de zomerkant toe, hadden we het op rustige spelen gezien. Eerste vereiste was dat we erbij konden zitten, ergens in een schaduwrijk hoekje.
    Met Julien Decavel, Georges Denoulet en nog een derde maat wiens naam me nu niet meer te binnen schiet, heb ik menig partijtje kaart ge­speeld. Bieden natuurlijk. Van manillen hadden we toen nog nooit ge­hoord. We zaten gewoonlijk in de slagschaduw van de vertrekken, zoals de plasplaatsjes en hoopdraaizitjes genoemd werden. Dat de lucht daar be­zwangerd was met geurtjes allerlei, was de laatste van onze bekommernis­sen.

    Soms deden we ook wel eens een spelletje oxo. Met een eindje krijt of een stukje rode baksteen trokken we een vierkant op de grond en verdeel­den dat in partjes. Ongeveer zoals een dambord. Elk op zijn beurt mocht nu in een vakje een nul of een maalteken plaatsen. Het kwam er op aan zo dikwijls mogelijk de opstelling 0 x 0 te vormen.

    Enigszins verwant aan dit oxo-spelletje was het steentje leggen. Weerom werden krijtjes of baksteenpeukjes voor de dag gehaald om een vierkant te trekken op de grond. Ditmaal echter was er geen onderverdeling in kleine vierkantjes nodig. Wel werden de diagonalen getrokken en de loodlijnen die het midden der zijden verbonden. Elk van de twee spelers had drie steentjes en mocht om beurten een steentje leggen ofwel een steentje ver­plaatsen. De kunst was ze alle drie in één lijn te krijgen, hetzij volgens de diagonalen, de zijden van het vierkant, of de loodlijnen. Wie daarin slaag­de scoorde een punt en het spel werd verdergezet. Natuurlijk moest je te­zelfdertijd trachten de tegenpartij bij haar konstrukties een hak te lichten.

    Nog een spel voor warme dagen was het breien. Oningewijden zullen ervan opkijken dat die ruige knechtebrakken het niet beneden hun waar­digheid achtten zich aan zulk meisjesachtig gedoe over te geven. Ze moe­ten echter bedenken dat we toch ook wel onze gedoezige momenten had­den. Natuurlijk dat we niet naar school trokken met een paar priemen en een halfafgebreide sok onder de arm. Ergens zijn er grenzen!

    Ons breituig was niets anders dan een twijnbolletje. Weeral een twijn­bolletje! Wat je daarmee al niet aanvangen kon. In een der ronde zijvlak­ken hadden we enkele schoennageltjes ingeklopt rondom het buisgaatje. Het eindje van de breiwol trokken we nu door dat gaatje en wonden het verder een paar keer omheen de nageltjes. Met ergens een afgedankte doel­pijl trokken we nu bij elk nageltje de onderste draad over zijn bovenbuur. Als we er zo een tijdje mee doorgegaan waren, kwam ons breistuk aan de onderkant van het twijnbolletje uitwurmen. Een soort touw waarmee we eigenlijk niets aanvangen konden.
    Vermoedelijk waren de meesters nogal opgezet met dit breien. Geen ge­vaar immers voor ongelukken en evenmin gevaar voor vechtpartijen, daar elk op zijn eigen werkte.

    Nu hebben we nog met geen woord gerept over het rustige uitwisselen van allerlei verzamelingsobjekten. Die waren er te kust en te keur. Foto's van koereurs waren dan zeer in trek. We kregen ze als toegift bij karamel­len, zuurpakjes of kauwgom. Dat kauwgom is een woord dat we pas later geleerd hebben. Toen spraken we nog doodgemoedereerd over langen asem. Sommige scholieren hadden een verzameling foto's van voetbalploegen, terwijl anderen het hielden bij sigarenbandjes, stekjesdoosjes, of perteelkes, d.w.z. kroontjes van bierflessen.

    Photobucket


    Een paar keer per jaar kwam een slunsepiet -een voddenman- zijn ten­ten opslaan bij de schoolpoort. Dat was telkens een hele gebeurtenis. Hij stelde een aanlokkelijke voorraad toeters, molentjes en ander prul ten toon, en maakte ons diets dat we dit alles konden krijgen als we maar genoeg vodden van huis meebrachten.

    Waarschijnlijk werd in veel huizen de pret omheen de middagtafel grondig bedorven op zulke keren. Bengels die jengelden om slunsen en moeders die nijdig sakkerden dat ze nondedju al werk genoeg hadden en toch niet holderdebolder de zolder op konden op zoek naar vodden.

    Onveranderlijk echter deed die slunsepiet goede zaken. Zijn gammel wagentje kreunde meestal onder de last als hij vertrok. Tegen die tijd wa­ren de meeste molentjes en toeters hun geest reeds aan het geven.

    Zover ik me herinneren kan, heb ikzelf nooit vodden meegekregen naar school. Moeder was een voorbeeld van spaarzaamheid. Nooit zou ze haar zaakjes gelost hebben, voor ze wist dat ze er de beste prijs voor gekre­gen had.
    Weldra meer...

    01-10-2009 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)
    25-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 15)
    Photobucket
    ALLERHANDE KLEIN SPEELGERIEF
    Met een ledig twijnbolletje kon je dus gemakkelijk een ijstop maken. Er viel evenwel ook nog ander speelgerief uit te fatsoeneren. Een tank of, zo je wil, een traktor bijvoorbeeld. Je nam zo een garenklosje en begon al­vast de randen van de twee zijvlakken in kertels te snijden. In een van die vlakken klopte je dan voorzichtig een kleine spijker en maakte er een stevig rekkertje aan vast. Dat elastiekje trok je dan door het klosbuisje en ook door een eindje kaars waarin je een gaatje had gemaakt. Door het uiteinde van het rekkertje schoof je dan een lange spijker. Die werd door de veer­kracht tegen het eindje kaars aan getrokken.
    De traktor was daarmee klaar. Met die lange nagel kon je het elastiekje opwinden. Als je het vehikeltje nu ergens neerzette en losliet, trachtte het elastiekje dadelijk zich te ontwinden en bij die poging drukte het de spij­ker met zijn uiteinde vast tegen de grond. Van de weeromstuit dreef die dan de traktor vooruit. Je mocht gerust kleine hindernissen in de weg leg­gen. Die werden prompt genomen, dank zij de gekartelde randen van het twijnbolletje.
    Een uitstekend soort amusement! Het kwam goed van pas als de lessen wat eentonig waren en wij achter de rug van een klasmakker dringend aan wat ontspanning toe waren. Met rekkers kon je dus twijnbolletjes aan het rijden brengen. Er viel echter nog meer met ze aan te vangen. Een goed punt ook was dat ze zeer gemakkelijk te krijgen waren. Als vader ons geen oude fietsbinnenband kon bezorgen, was er altijd nog Jefke de Velomaker. Die had hele resems zulke dingen hangen in zijn velokot. Van zo een binnenband hoefden we enkel maar smalle reepjes af te snijden en we hadden rekkertjes in over­vloed.

    Met die dingen konden we prima schiettuig in elkaar knutselen. We vlochten er een aantal van aan elkaar en maakten dat rekkertouw dan vast aan een gespriete stok. Met die schieter konden we kleine steentjes en dro­ge erwten of bonen metersver wegschieten. Dat was echter kompleet taboe op de speelplaats. De meesters waren nu eenmaal van oordeel dat je onge­lukken beter kon voorkomen dan genezen.
    Rekkertouw dat niet aan een stok vastzat, mochten we echter wel mee­brengen naar school. We spanden dat tussen duim en wijsvinger van beide handen en lieten het horizontaal of vertikaal wegschieten. Kreeg iemand het in zijn gezicht, dan schrok hij wel even, maar er was toch geen verder onheil mee gemoeid. Tenzij natuurlijk de altijd dreigende kans op vergel­dingsmaatregelen.

    Een bijzonder geliefkoosd spelletje was het schieten naar vliegen. We speurden de muren af, tot we ergens zo een beestje vonden dat schuldeloos te zonnebaden zat op de warme baksteen. Ons rekkertje werd gespannen en even later was het glanzende vliegenlijfje veranderd in een vlek die de steen wat donkerder kleurde. De meesters moesten ons een draai om de oren gegeven hebben hiervoor.

    Met een eindje binnenband kon je ook een gerieflijke spijter maken. Je prikte een of meer gaatjes ongeveer in het midden van het stuk en knoopte de onderkant goed toe met een touwtje. Als je nu water in de spijter deed en hem aan de uiteinden dichter en dichter toeneep, spoten fijne straaltjes uit de openingetjes weg. Prima vechtmateriaal voor warme dagen!
    De ranker was een ander gerieflijk speeltuigje. De naam zegt echter duidelijk genoeg dat je daarmee maar best buiten de klas bleef. Geen enkel onderwijzer was immers gebrand op bijkomend lawaai tijdens zijn les.

    Je had niet bijzonder veel gerief nodig om'zo een ronker te maken. Een rechthoekig plàatje hout en een eindje touw waren al voldoende. In het middenstuk van het plaatje werden twee gaatjes gebrand en daardoorheen stak je dan het touw waarvan je de uiteinden vervolgens goed aan elkaar vastknoopte. Dit touw nam je nu met beide handen vast, ervoor zorgend dat het plaatje vlak in het midden stond, en begon het op te draaien. Als je een voldoende stevige opwinding had, trok je aan beide kanten aan het touw. Het begon zich te ontwinden en, van de weeromstuit, naar de ande­re kant te overwinden. Een volgend trekken had hetzelfde effekt, maar dan in averechtse richting. Het houtje draaide mee natuurlijk en begon daarbij zachtjes te gonzen. Onder het onophoudelijk draaien en ontdraaien groei­de dit gegons algauw uit tot een waar geronk. Vooral als de randen van het houtje gekerteld waren.

    Je kon ook een leuk spelletje spelen met een touwtje en twee kastanjes twee ketjaanten die je aan de uiteinden ervan vastgemaakt had. Je nam het touwtje in het midden vast tussen duim en wijsvinger en liet de ketjaanten op en neer wippen tot ze tegen elkaar bokten. Dat instrumentje was onze bokker.
    Zulke wilde kastanjes holden we ook wel eens uit en staken er een stok­je in waaruit we het merg gepeuterd hadden. Zo kregen we een pijp. Ik ge­loof echter niet dat er ooit iemand het lef heeft gehad zich daarmee aan ro­ken te bezondigen. Met een stuk krantenpapier en wat achterovergedrukte tabak hebben we het meer dan genoeg geprobeerd. Maar met zo'n ketjaan­tepijpje? Nee!

    Dergelijke pijpjes maakten we echter het meest met uitgeholde eikeno­ten. Aan eikels geraken was geen probleem voor ons. De Gentse Baan was toen immers afgezoomd met jonge eikebomen. Ze waren niet meer dan een meter of drie hoog en we konden er gemakkelijk in klimmen. Nooit echter zouden we dat gewaagd hebben als er geen paar maats op de uitkijk stonden. We hadden immers een heilige schrik voor de kantonnier. Die vent hadden we wel nooit gezien, maar er deden vreselijke verhalen de ron­de over zijn onmenselijke strengheid.

    Eikels kon je ook opeten. Natuurlijk. Dat deden we echter slechts als we niets anders te kauwen hadden. De smaak was een beetje wild en lag ons niet helemaal.
    Photobucket
    Ook met het uithollen van bieten hebben we ons wel eens beziggehou­den. Naar de winterkant toe vanzelfsprekend. In de wand sneden we twee ogen, een neus en een grijnzende mond uit en plaatsten vervolgens een eindje kaars in de uitholling. Prima gerief om mee te spoken 's avonds. Vooral in de buurt van het Kruise waren wel eens derg~jke lichtende doodshoofden te zien. Van ouds was het daar immers een uitgelezen spookhoek. Je moest echter verdomd goed oppassen dat er geen onvervaar­de manskerel in de buurt was als je met zo een grijnzende bietekop stond te spoken. Snel als de bliksem weghollen was dan ten zeerste geraden.

    Ook met een brandglas konden we iets aanvangen. Als het zonnig weer was kon je daarmee gemakkelijk een stuk papier of een handvol droog gras in brand krijgen. Er is 's zomers meer dan één graskant in vlammen opge­gaan, enkel maar met behulp van zo een schamel brandglas.

    Natuurlijk waren we ook verzot op alles wat maar muziek kon maken. Geld om een of ander instrument te kopen was er natuurlijk niet toen. De enige instrumenten op de parochie toen waren die van de fanfare, het orgel in de kerk, en hier en daar een piano bij een juffertje dat wat pensionaat gelopen had. Onze ouders oordeelden dat een dikke boterham belangrijker was dan een of ander tuig waaruit alleen maar wat gejengel te halen viel.

    Robert Cnudde was hier de briljante uitzondering. Van zijn vader had hij een akkordeon losgekregen. Maar Robert Cnudde, de zoon uit het Sport­paleis, behoorde nu eenmaal tot de financiële top van de parochie. Staf Deroose was de enige sloeber van onze weerga die een muziekinstrument bezat. Hij had ergens een mondmuziek op de kop getikt en kon er na be­trekkelijk korte tijd allerlei deuntjes laten uit opkrijsen.

    Geen geld voor een muziekinstrument dus. Als we er een wilden heb­ben, moesten we het zelf in elkaar knutselen. Natuurlijk dat het dan niet zo bijster veel zaaks was. We namen bijvoorbeeld een luciferdoosje. Daarin maakten we fijne sneetjes aan weerszijden van het bovenvlak en spanden daar rekkertjes in. Om de spanning nog te verhogen en tezelvertijde te va­riëren, staken we er twee schuinlopende sulferstokjes onder. Het was geen mirakel als je in de klas opeens een gedemptping-pang-pong hoorde. Die muziekdoosjes waren natuurlijk nogal broos. De rekkertjes immers waren zeer eigenwijs en sprongen uit de gleufjes zodra we er iets te hard op tokkelden.

    Oudere mensen zeiden dat dit primitieve muziekje enigszins verwant was aan de pinette die zij in hun jeugd nog gekend hadden. Die was vervaardigd van hout, nageltjes en ijzerdraad.

    Handiger dan het sulferdoosje was een soort toeter die we maakten uit kartonnen spoelpijpen. We maakten een gat in de zijkant dat het mond­stuk moest worden en vlak daarboven sneden we een ring af van het breed­ste gedeelte van de pijp. We spanden nu een sigarettebljladje over de breed­ste opening en schoven de ring erop. Door het mondstuk konden we nu allerlei deuntjes toeteren en die werden door het blaadje vrolijk meegetrild.

    Ook met wilgetakken kon je iets aanvangen. Vooral in de lente, als het sap tussen schors en hout omhooggestuwd werd. Je sneed ergens een knot­wilgtakje af en haalde er een recht stuk uit van een paar handbreedten. Als je heel voorzichtig was kon je er de pel afwringen, zonder dat ze ook maar een tikkeltje beschadigd werd. Inhet ontschorste gedeelte maakte je nu de nodige inkepingen en schoof de pel er weer op. Als je iet of wat van de stiel kende, had je nu het beste fluitje van de wereld.

    Heden ten dage heeft iedereen de mond vol over kreativiteit. Als je dat woord niet om de haverklap gebruikt, word je voor hopeloos ouderwets versleten. Aan kreativiteit deden wij toen niet. Niemand trouwens die dat verwachtte van ons, linke buitenjongens. Maar als we iets nodig hadden, knutselden wij het in elkaar. Soms met verbluffende vindingrijkheid. Ik weet niet hoe ze zoiets nu zouden noemen!
    Weldra meer

    25-09-2009 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)
    15-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 14)
    VAN TOPPEN, HOEPELS EN KLAKKEBOSSEN
    Photobucket

    We hebben ontzettend veel gemarbeld in onze kindertijd. Zoveel is zeker. Toch kwamen er dagen dat we de knikkers rustig aan de kant lieten, omdat sommige seizoenen nu eenmaal bepaalde andere spelen meebrachten. Vaak was die afwisseling aan een traditie van jaren her gebonden. Niemand dus die het in zijn hoofd gehaald zou hebben daaraan te tornen.

    Zo had je bijvoorbeeld het toppen of tollen. We speelden dat soort spel aan de winterkant. Elk Bevernaar die toentertijde school gelopen heeft, weet dat we twee soorten toppen hadden: de gewone draaitop en de ijstop. Ongetwijfeld was de gewone draaitop veruit de populairste van de twee. Zo een top moest uit tamelijk zwaar hout vervaardigd zijn en een sterke pin hebben. Buiten die top hadden we natuurlijk ook nog een touw nodig. Zo een peze kon niet soepel genoeg zijn. Het spel eiste wel enige vaardigheid. Veel gesukkel dus bij beginnelingen.

    De plezierigste manier van toppen was het kappen. Je omwond de top strak met de pees en hield hem daarna in de hand met de pin omhoog, stevig geschoord tussen duim en wijsvinger. Om hem aan het draaien te krijgen, hakte je hem met een nijdige haal op de grond, terwijl je de pees strak terugtrok in opwaartse richting. Dat kappen was het plezierigste, maar gewoonlijk mocht het niet op de speelplaats.

    Plezierige dingen mochten zelden. Toen evenmin als nu. Als je een voldoende zware top had, kon je gemakkelijk stukjes uit de betonnen bevloering kappen. Anderzijds was er ook wel het gevaar dat de scherpe pin terecht kwam op de voet van een of ander omstaander. De meesters verboden ons dus veelal het mannelijke kappen. Zo kwam het dat we wel noodgedwongen onze toevlucht moesten nemen tot het meer meisjesachtige pezeke-snuk. Hierbij hakten we de top niet met een stevige houw op de grond, maar wierpen hem recht voor ons uit, laag over de grond, terwijl we de pees naar ons toetrokken. Een draaiende top heeft iets sierlijks. Iets lichts. Soms staat hij rechtop. Onbeweeglijk schijnbaar. Enkel het tikje wazigheid dat erover gegoten ligt, verraadt de razendsnelle wenteling. Soms gaat hij schuin hellen en beschrijft daarbij regelmatige kringen over de grond.

    Met een beetje handigheid kon je zo een top ook tussen twee vingers op je vlakke hand scheppen en hem daar draaiende houden. Je kon hem ook ergens anders neerzetten, waar hij onmiddellijk zijn zwevende baan hervatte. Zo kon je twee toppen ook laten vechten. Ze botsten even tegen elkaar aan en dreven dan weer uiteen in wijde kringen. Kappen naar marbels was een spel met de top waaraan de scholierenge­neraties vóór ons uren besteed moeten hebben. In onze tijd was het reeds volop aan het verdwijnen. Voor dat soort spel immers had je open aarde nodig en dat misten we nu juist geweldig op onze speelplaats. Plezierig was het anders wel. Een kombinatie eigenlijk van toppen en marbelspel. Midden in een grote roe werd een motje gegraven. Elk legde daar zijn inzet marbels in, zijn bij. Het motje werd weer toegestopt met aarde en om beurten mochten we er dan met onze top naar kappen. Het kwam erop aan zoveel mogelijk marbels bloot te woelen en uit de roe te drijven. Zolang de top draaide, mochten we hem op de hand scheppen en in de nabijheid van een knikker neerzetten. Dat was het pinten. Als de top lamlendig begon te doen en dreigde dood te vallen, mochten we hem in een katterapte nog even opscheppen en trachten een knikker uit de roe weg te fuiken. Dat fuiken vooral bracht betwisting en scheldpartijen mee. Vaak immers was de top reeds piepedood als hij nog tegen de knikkers aangeduwd werd.

    De ijstop was van heel andere makelij. Hij had een rolvormig middenlijf met kleine ijzeren pin en een plat bovenstuk. Een ijstop moest je met je vingers op gang brengen en hem draaiende houden met zweepslagen. Eigenlijk een spel dat sommige ruiten niet al te best bekomen is. IJstoppen immers hadden de schaamteloze neiging nogal eens in het zweeptouw verstrikt te raken. Ze namen dan een wilde vlucht boven de hoofden, tot ze uiteindelijk God-weet-waar terechtkwamen. Bij tijd en wijle werd dit ijstoppen dan ook verboden op de speelplaats.
    Wie een tikkeltje handig was, kon een ijstop ook makkelijk zelf maken. Je nam een ledig twijnbolletje. Een twijnbolletje ? Nou ja, een ledig houten garenklosje. Je sneed de onderste schijf af en scherpte het buisje een beetje aan. In dit buisje stak je dan een passend houtje, met onderaan een ronde spijkerkop. Zo heb ik er tientallen gemaakt. Geld voor een ijstop kon er bij ons gewoonlijk niet af.
    Photobucket


    De overgang van het ene seizoen naar het andere gebeurde vrij plots. Niemand die werkelijk wist uit welke hoek het kommando gegeven werd. Zo konden we op een bepaalde dag allen nog hartstochtelijk aan het toppen zijn, zonder erg dat er verandering in de lucht hing. De volgende morgen kwamen er een paar naar school die een band voor zich uitdreven en die eigenste namiddag nog verging de koer in het oorverdovend lawaai van krijsende en rammelende hoepels.

    Net als bij de toppen of tollen, kon je ook bij de hoepels of banden twee soorten onderscheiden. Daar waren vooreerst de sierlijke gesmede ijzeren banden met dito handvat. Dit handvat zat met een oog aan de band vast. Maar evengoed had je de demokratische fietswielvelgen, waar we de speken en naaf uitgepeuterd hadden. Als handvat hiervoor gebruikten we een stok of een stevige ijzerdraad. Het spreekt vanzelf dat een Bevers scholier het dan niet had over velgen of andere diergelijke. Hij noemde een kat nu eenmaal een kat en sprak doodgemoedereerd over de zante van een velowiel, waaruit de speken en de bosse verwijderd waren.

    In het hoepelseizoen kon je hele slierten kinders hun hossende band over de wegen zien voortdrijven of rondjes zien rijden op de koer. Soms werden koersen georganiseerd. Schier onveranderlijk waren de berooide zanterijders daarbij lichtjes in het voordeel. In onze kindertijd was Vlaanderen nog het land van de alom florerende vlierstruiken. Aan hêel veel gevels zag je die knoestige stronken die altijd een laagje groen liggen hadden over hun verweerde schors. In lente en zomer praalden ze met een overvloed van frisse blaren en geurige bloemen. Het was de tijd van de vlienderstroop, als onfeilbaar middel tegen zelfs de ergste vallingen (verkoudheid, nvdr).
    Maar behalve het overschaduwen van messingen (mesthopen, nvdr) en het leveren van stroop, hadden de vlienderbomen nog een andere belangrijke funktie te vervullen in de samenleving. Ze waren immers onmisbaar als leverancier van klakkebossehout.

    Een klakkebosse! Een allerbeste speeltuig en zonder kosten te vervaardigen. We namen een recht stuk vliertak en zaagden er een paar handbreedten van af. Dat eind ontschorsten we dan, haalden er het merg uit en wreven de beide uiteinden goed effen. De loop van ons schiettuig was daarmee klaar en nu moesten we enkel nog de krassel maken. Ook dat bood geen onoverkomelijke moeilijkheden. De lange forse spijker die we daarvoor nodig hadden, was makkelijk te vinden. We gingen bedelen bij timmerman Jan Desmet en als die in een balorige bui was, konden we altijd nog terecht bij Wiesie uit de Smesse. Wiesie was jonkman gebleven en had zijn hart verpand aan de schooljeugd. Een krasselnagel weigeren? Het zou nooit in zijn hoofd opgekomen zijn. Op de koop toe gaf hij ons nog een spoelkom (tas, kopje, nvdr) water te drinken. Het beste pompwater dat op het dorp te vinden was!

    De rest was kinderspel nu. We klopten de nagel een paar centimeter in een eindje hout en onze krassel lag er. Fors en sterk. Klaar om de tappen in de buis te drijven. Om tappen of proppen hoefden we allerminst verlegen te zitten. We stikten dan immers nog in de vlasmagazijnen en vlaskroten of vlassnuit (allerlei afval van gezwingeld vlas, nvdr) waren zowat de beste grondstof die je hebben kon. We kauwden er een plukje van tot een vaste prop en stompten die dan met de krassel in de buis. Nu kwam het tweede plukje. Kauwen, instampen, duwen op de krassel en ... paf!
    Met een fikse klap schoot de eerste tap uit de bosse weg.
    Weldra meer

    15-09-2009 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)
    09-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 13)
    OVER ALLERLEI SOORTEN MARBELSPELEN
    Toen we, na ons tweejarig verblijf bij meester Berton, in meester Leons domein arriveerden, voelden we ons op slag zo een beetje als groten. Op de speelplaats begonnen we ten andere ook voor vol aangezien te worden door de ouderen. Zelfs voor de harde knapen uit het achtste jaar was het niet helemaal gevaarloos meer ons brutaal op zij te duwen. We konden reeds venijnig terugmeppen als het zo gelegen kwam. Ik weet niet hoever de hedendaagse schooljeugd al gevorderd is op het smalle pad der vreed­zaamheid. In onze tijd waren vechtpartijen in alle geval schering en inslag.

    Soms werd bikkelhard geknokt omwille van echte futiliteiten. Een marbel die platgestampt lag in een roe. Een ijstop die we tegen onze schenen ge­kregen hadden. Een onvrijwillige duw bij het spel. Om de haverklap ston­den we als lombardse hanen tegenover elkaar. Het gebeurde dat er langdu­rige veten groeiden uit die vechtpartijen, maar dat was eerder zeldzaam. Meestal waren we tegen de volgende speeltijd alles vergeten en waren we beter maat met elkaar dan ooit tevoren. De volwassenen kunnen van de kinderen wel het een en ander leren.

    Ons meest geliefde tijdverdrijf werd allengerhand het spelen met mar­bels. Knikkers, zeiden de geleerden. Waarom ze dat zeiden, weet ik niet. In hun kinderjaren hadden ze toch ook met doodgewone marbels gespeeld? Uit geleerden raak je vaak niet goed wijs. Er waren marbelspelletjes te kust en te keur. Elk daarvan had zijn onge­schreven wetten en die moest je strikt naleven, wilde je niet voor zure ver­sleten worden. En zuren was een schande. We waagden er ons slechts aan als het zo goed als zeker was dat niemand het in de gaten zou krijgen. In die tijd bij meester Leon hielden we het vooral bij schokken.
    Photobucket

    Dat her­inner ik me nog goed. Ieder waarachtig Bevernaar die er al enkele tiental­len jaren op zitten heeft, kent dat spel. Behalve marbels had je hierbij niets nodig. Een motje graven in de aarde, een groefje van een tiental centimeter trekken vlak erboven, en dan nog een tweede groefje dat het eerste met het motje verbond. Je kon beginnen. Elk van de twee partijen moest een gelijk aantal marbels inleggen. Twee, vier, zes, acht, ... Dat acht was ongeveer het hoogste. De meesters verboden ons voor meer te spelen, omdat we zo al gauw genoeg rut waren (blut zijn, nvdr). Bij de inleg werd angstvallig gewaakt op de kwaliteit van de marbels. Er waren er immers uit steen, uit klei, en ... sommige linkerds probeerden zelfs er zelf gebakken scharminkels tussen te draaien.

    De spelwijze was zeer eenvoudig. Je hield de marbels -je eigen inleg en die van de tegenpartij- in de open hand en wierp ze naar het motje toe. Het kwam erop aan dat een oneven aantal daarin bleef liggen. Was dit niet het geval, dan waren je marbels verbeurd aan de tegenpartij en je moest een nieuwe inzet uit je zak opdiepen. We konden gepassioneerd met dit schokken bezig zijn. Uren zouden we zo doorgespeeld hebben. Je kon vlug massàs marbels winnen, maar je kon ze even vlug weer verliezen. Eigenlijk was het zo goed als een kansspel. Er kwam slechts weinig behendigheid bij kijken.

    Op een vrije donderdagnamiddag kwam mijn kozijn André eens bij ons op bezoek in de Reke. André, die nu bakker is en een goed deel Bever­naars van brood en taartjes voorziet. We vielen aan het schokken. Onver­mijdelijk. Ik was nog niet erg marbelachtig toen en had er hoop en al een vijftig bij elkaar. Het was of de duivel ermee gemoeid was. In de weerdij van een uur was mijn ganse bezit van zak veranderd. Toen ik 's anderen­daags naar school moest, had ik geen enkele marbel meer. Noch stenen, noch aarden. Ik was helemaal rut en blut. André Haezebrouck heeft me dan uit de nood geholpen. Hij was een paar jaar jonger en stelde me voor om voor zijn rekening te schokken, omdat hij het zelf nog niet goed durf­de. De winst zouden we dan delen. Waarschijnlijk was de wind gedraaid die nacht. Toen de laatste speeltijd voorbij was, had ik veertig marbels gewonnen. Twintig voor André en twintig voor mij. De volgende dag begon ik opnieuw te schokken voor eigen rekening. Natuurlijk. En weer was het alsof de duivel ermee gemoeid was. Maar dan een verdomd vriendelijk soort duivel. Die twintig marbels zijn het begin geweest van een waar marbelfortuin. Ik kan op geen honderden na zeggen hoeveel ik er had toen de schoolpoort voor het laatst achter me dicht viel. Enkel Julien Decavel moet een welstellender marbelboer geweest zijn dan ikzelf, vermoed ik.

    Ook Jozef Lavens heeft eens een stunt uitgehaald bij het schokken. Jo­zef, die nu als pater zijn gewijde psalmen zingt in het vredige trappisten­klooster van Westvleteren (Jozef Lavens – pater Achiel – is overleden op 12 augustus 1985, nvdr). Hij zat nog bij meester Berton, toen hij het eens opnam tegen Cieske Dewaele. Cieske was zeker vier jaar ouder en een erkend schokvirtuoos daarbij. Met de schamele tien marbels die hij bezat, was Jefke aanvankelijk heel voorzichtig. Een klein beetje tegenslag immers en hij was rut. Wie voelt dat hij de wind mee heeft echter, mag al eens iets riskeren. De inzet liep op. Vier. Zes. Acht! Het was alsof het motje behekst was. Hij kon gewoon niet verliezen. In een minimum van tijd droogde hij Cieske tweehonderd marbels af en daarbij nog twee blinkende halve frankskes voor verlies dat zijn slachtoffer teruggekocht had. Daarna heeft hij er wijselijk mee opgehouden. Het geluk lacht niet graag al te lang in dezelfde richting.

    Buiten het schokken was ook het toetsen of toetseren erg in trek. Dat de­den wij echter enkel op weg van school naar huis. Een toetser was een wit­stenen knikker die een diameter had van een paar centimeter. Hij werd los uit de hand geworpen en over de grond gerold. Toetsen kon men met ver­scheidene medespelers. Het kwam erop aan de toetser van een tegenstan­der te raken, of er in alle geval zo dicht bij te komen dat je de afstand met gespreide hand overspannen kon. Het raken van de toetser was de slag en het overspannen de greep. Gewoonlijk speelden we voor twee gewone mar­bels in de slag en één in de greep. Toetsen kon je bij alle soort weer. Je kon het spelen in zand of modder, maar evengoed bij vorst of sneeuw. Betonwegen waren er toen nog niet en asfalt nog veel minder. We speelden dus op de blote aarde, op grint en in graskanten. Kwamen we ergens een bietenhoop tegen op een of andere ak­kerboord, dan konden we er verscheidene keren toetsend omheen draaien vooraleer onze weg verder te zetten. We waren zo in ons spel verdiept dat we vaak ons huis voorbijtrokken, en dan een heel eind moesten terugke­ren.

    Julien Decavel heb ik meer dan eens weten toetsen met zijn fiets in zijn hand. Die fiets mocht hij nochtans enkel meebrengen naar school om rapper thuis te zijn en moeder Paula een handje te helpen. Hij was de oud­ste van de hele bende immers. Als Julien aan het toetsen viel echter, waren huis en moeder glad vergeten. Dat toetsen op weg naar huis was ten andere iets waarop alle moeders fel gebeten waren. Vooral des middags. Ze wisten immers op geen half uur na wanneer hun dierbaar kroost zou thuiskomen. Ondertussen werden pap of soep koud, stonden de aardappels uit te drogen op de stoof, en liep va­der rond al sakkerend waar de nondedjuudse stinkerds nu weer bleven.

    Mijn vader is onze Raf eens gaan uithalen. Het was één uur en die zat nog te toetsen ergens in de buurt van de Tomberg. Hij heeft ze niet moeten ko­pen dan. Soms hadden we bij dergelijke thuiskomst amper de tijd om de litanie van alle heiligen over ons heen te laten gaan. We moesten ons eten in ze­ven haasten naar binnen slokken en dan rennen alsof een bende duivels ons op de hielen zat, om nog tijdig in school te komen.

    Het kunstigste en meest aristokratische van alle marbelspelen, was on­getwijfeld het stekken. Ik herinner me nog goed dat we het, tijdens de twee jaar bij de oppermeester, ontzettend veel gespeeld hebben. Schokken de­den we niet meer toen. We hadden zo ongeveer allemaal onze schaapjes op het droge en konden dat kansspel met gerust gemoed aan het kleine grut overlaten. We hadden twee vaste stekploegen in onze klas. De bezetting ervan veranderde praktisch nooit. Elk had een afgeschutte hoek onder de hangaar en wee de onverlaat die het waagde daar ongevraagd een poot binnen te zetten. Na al die jaren deelden wij nu de lakens uit.

    Op de gladde betonnen plaveien van de hangaar trokken we een roe. Een cirkel van een goede voet doorsnee. Daarin plaatste elk de zaden die hij inleggen moest. Twee forse krijtlijnen bakenden onze hoek af. Vandaar mikten we naar de zaden met een marbel van ietwat groter formaat. De kwaliteit van die glazen of stenen stekkie was van enorm belang. Hij moest onberispelijk rond zijn, zodat hij onder het rollen geen onverwachte ka­priolen kon maken. Een goede stekkie was daarbij niet al te groot en ook weer niet al te licht. We moesten hem immers met volle kracht van tussen opgespannen duim en gebogen wijsvinger kunnen wegschieten. Bijbukken was ten strengste verboden. Dat was zuren. Je moest stekken van juist op de lijn, of van op de plaats waar je marbel lag in het spel. Het kwam erop aan zoveel mogelijk zaden uit de roe weg te schieten, zonder dat je stekkie daar zelf in liggen bleef. Deed hij dat toch, dan was je dood en moest je de gewonnen zaden terug in de roe leggen. De stekkies van je tegenstanders mocht je absoluut niet uit het oog ver­liezen. Daar was het een kwestie van uit te schakelen of zelf uitgeschakeld te worden.

    Sommigen van ons konden mikken met verbluffende preciesheid. Van op de grond. Van een vuist boven de grond. Van op de knie. Het was om het even. Daar had je bijvoorbeeld Jozef Vereecke. Een echte stekvirtuoos ! Ge­lukkig maar dat hij bijna steeds mijn ploegmaat was.

    In de oude Gemeenteschool langs de Kleine Heerweg, was veel muurke-bok gespeeld geworden. Een marbelspel van heel bijzonder kaliber. Toen wij als klein grut nog eerbiedig bij het stekken stonden toe te kijken, kon­den de groten daar aardig wat over opscheppen. In die oude school was er geen bevloerde speelkoer, vertelden ze ons. Al­les was er open aarde, met wat asse erboven. Bij regenweer moet het dik­wijls een gore boel geweest zijn daar, maar werd een straatjongen wel ooit afgeschrikt door wat modder? De muren van de school zelf waren onderaan afgezet met een dikke boord arduin die aan de bovenzijde schuin afgevlakt was. Precies die kombinatie van aarden speelkoer en schuin hellend vlak een meter boven de grond, heeft het muurke-bok in het leven geroepen.

    Op de grond werd een grote ronde roe getrokken. Daarin kwamen dan enkele kronkelende groefjes die precies breed genoeg waren om een marbel door te laten. De knikkers werden boven op het hellend vlak losgelaten. Ze stortten langs de muur omlaag en kozen daar hun weg in de roe of in de geultjes. Het kwam erop aan de knikker van een tegenstander te treffen. Naar het zeggen van de groten, moeten er uiterst behendige muurkebok­kers geweest zijn. Die wisten precies waar ze hun marbel moesten loslaten en in welke richting ze hem op het hellend vlak moesten uitdrijven, om de tegenstander te raken. Vooral die groefjes waren een levensgevaarlijke lig­plaats voor een marbel. Slaagde je tegenstander er immers in ook in dat geultje te belanden, dan was je zo goed als verloren.

    Als die verhalen van de Kleine- Heerwegscholieren ook maar voor de helft echt waren, dan waren wij met al onze virtuoziteit bij stekken en toetsen, toch maar stuntelige krabbers! Buiten de traditionele manieren om aan marbels te geraken, waren er ook nog wel andere die een stondeke bloeiden. Over het algemeen waren die te danken aan de vindingrijkheid van sommige pientere scholieren.

    Zo herinner ik me nog dat André Vandermeiren, de huidige waard uit 't Fonteintje, een tijdlang een marbelkraam opengehouden heeft dat goed moet opgebracht hebben. Ergens op de gladde vloer van de hangaar stelde hij drie kurken op. Een meter of vijf daarvandaan had hij een krijtlijn ge­trokken en van dààr mocht je naar zijn kurken mikken. Tegen inleg van enkele marbels natuurlijk. Haalden we met onze stekkie het eerste kurk omver, dan kregen we een paar marbels terug. Voor het tweede kurk was het al iets meer en voor het derde was een mooi prijsje te behalen. Er werd echter veel meer naast geschoten dan erop. Vooral dan door de beginnelin­gen uit de laagste klassen. Die kregen slechts met moeite hun stekkie voor­uit.

    Ook de gebroeders Georges en Berke Demeurie uit de Driesstraat kwa­men eens op een idee dat hun heel wat marbelwinst opgeleverd heeft. Ze lanceerden een tombola en verkochten loten tegen een paar marbels per stuk. Hoofdprijs? Vijfhonderd marbels! Het sukses was navenant. Zoals te verwachten viel, hadden ze al spoedig veel navolgers. Het vet was echter van de soep en een tijdje daarna legde een verbod van de oppermeester de tombolarage helemaal lam.

    De origineelste manier om aan marbels te geraken, werd ongetwijfeld uitgevonden door Lucien Mestdagh. Op een goede dag had hij van zijn va­der een ezel ten geschenke gekregen. Hij had het beest plechtig Lusta ge­doopt. Nou ja, Lusta of iets dergelijks. Als we zin hadden in een ritje op een ezelrug, konden we voortaan in huize Mestdagh terecht. Voor een be­scheiden aantal marbels konden we een toertje rijden rond de hof van va­der Jeroom. Een sensatie eigenlijk. Bij de schooljeugd zijn ezeltjes altijd heel populair geweest. Misschien wel omdat die ook de naam hebben niet al te snugger te zijn. Luciens marbelhandeltje heeft gefloreerd tot Lusta het af liet weten. Op een morgen vonden ze hem liggen in de stal. Stokstijf. Hij had zich bij zijn voorouders in het ezelparadijs ter ruste begeven.
    Weldra meer

    09-09-2009 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)
    01-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 12)
    Photobucket
    DE SPEELTIJD WAS ER OM TE SPELEN
    Na elke vakantie trokken we met hangende oren terug naar school. Be­grijpelijk. We waren immers gewend geraakt aan vrijheid en aan het zorge­loos zwerven langs akkers en weiden. Toch had het leven op school ook wel zijn goede kanten. Als de mees­ter in een zonnige bui was bijvoorbeeld en ging vertellen. Of als we onze nieuwjaarsbrieven moesten schrijven en leren voorlezen. Of als de goedige oude dokter Van Acker kwam om ons gezondheidsles te geven. Toch zal ie­dereen die iet of wat op eerlijkheid gesteld is, volmondig toegeven dat een schooldag slechts één werkelijk goede kant kon hebben: de speeltijd!

    HET SCHUCHTERIGE BEGIN
    Aan de speeltijden op de bewaarschool heb ik maar een heel vage her­innering meer. Het is alsof dichte nevelslierten zich om mijn gedachten leggen als ik naar die tijd terugdroom. Zuster Roza bemoeide zich veel met ons. Dat althans weet ik nog. Voor de rest zullen we wel braafjes ergens te­gen een muur gestaan of wat rondgedrenteld hebben. Echte groepsspelen kenden we immers nog niet. We zaten ook met de meisjes opgescheept ten andere. Tere poppetjes die al aan het snotteren sloegen als we er wat hard tegenaan liepen.

    Het speeltijdklimaat veranderde op slag toen we, na de zomervakantie van het jaar dertig, op de Gemeenteschool arriveerden. Daar kwamen we terecht in een wereld waar hartstochtelijk spel en krachtpatserij en schering en inslag waren. Het schrikte ons evenwel af de eerste dagen. Als schuwe haasjes scholen we in een of andere hoek, of laveerden voorzichtig tussen de spelende groten door. Die lieten ons ten andere zonder veel woorden verstaan dat we ze maar niet teveel voor de voeten moesten lopen. Allengerhand echter begonnen we onze draai te vinden.

    Een van onze allereerste verworvenheden was ongetwijfeld het paardje-spelen. Als je met zijn tweeën was en over een stuk touw beschikte, kon het al. De ene kreeg het touw om arm of buik gestropt en was het paard. De andere nam het losse eind vast en boeverde zijn paard lopend rond de speelplaats. Soms werkten we met tweespannen. In dat geval zat de boever gevat in het koord dat zijn twee paarden verbond. Eigenlijk waren we nog eindeloos onbeholpen schepsels, die eerste maanden aan de Gemeenteschool. Van niets hadden we verstand. Alles moest nog geleerd worden. Het maken van papieren vliegmachientjes bij­voorbeeld. Met grote ogen stonden we de groten aan te kijken als die er eentje aan het vouwen waren, om het daarna in sierlijke zweefvlucht over de speelplaats uit te werpen. Het heeft dagen geduurd voor we de kneep van het vouwen beet hadden. En nog langer duurde het voor we onze vlie­gertjes zo konden bouwen dat ze cirkelend rondzweefden in plaats van bots op hun neus te stekken.
    Photobucket


    Een spel waarnaar we als hummels bewonderend opkeken, was het schietstuiveren. De groten gingen er nog hartstochtelijk in op, maar toch was het als speeltijdbezigheid reeds volop op zijn retour. De speelplaats van de nieuwe school leende zich er ook niet meer toe. Die was bevloerd met cementstenen en enkel aan de kanten waren nog wat strookjes vrije aarde uitgespaard. Voor dit schietstuiveren had je niet veel gerief nodig. Voor geen enkel spel trouwens uit onze kinderjaren. Waar zouden we het vandaan gehaald hebben? De schietstuiver konden we zelf maken. Ergens een eindje pomp­darm zien los te krijgen en dat dan smelten in het deksel van een blink­doosje (schoensmeerdoos, nvdr). Met die schietstuiver werd dan vanop enkele passen afstand gemikt naar een kurk dat op de grond stond. Elk van de medespelers had daarop een kluite of een dikken gelegd (geldstuk van 0,05 fr. Dikken: geldstuk van 0,10 fr, nvdr). Het kwam erop aan dat kurk omver te krijgen en zo de kluiten en dikkens binnen te rijven. Soms deed men het ook wel zonder kurk. In dit geval werden de geldstukjes rechtop in de grond gezet en moest men ze zien uit te werpen. In dit schietstuiveren heb ik het nooit verder gebracht dan tot een paar schamele pogingen. Ik heb ooit nog eens geprobeerd zo een schietstuiver te maken. Eindje pompdarm. Aan de binnenkant ingevet blinkdoosdekseltje. Laten smelten. Toen ik het deksel daarna eindelijk verwijderd kreeg, was het loden schijfke zo verfomfaaid dat ik het bij die ene poging gelaten heb.

    ALLERHANDE LOOPSPELEN
    Pas nadat we in het derde studiejaar gearriveerd waren, bij meester Ber­ton, kregen we zoiets als burgerrecht op de speelkoer. We waren intussen een hand gegroeid immers en de ruwe kornuiten van de hoogste klassen konden ons niet zo gemakkelijk meer overhoop lopen. Ik herinner me nog goed dat we in die tijd vooral bare speelden. Bij dat spel waren we in twee kampen verdeeld. Het ene had zijn thuishaven tegen de muur van de klassen en het andere tegen het gebouw waarin de plas­plaatsjes ondergebracht waren. Het kwam erop aan de muur van de tegen­partij te bereiken zonder dat ze je te pakken kregen. Uit de doppen kijken en snel als de weerlicht uit de voeten kunnen, waren dus hoofdvereisten bij dit spel.

    Een beetje verwant aan dit barespel, was het drie baffen of koning. De juiste spelregels herinner ik me niet meer zo precies. In alle geval liepen we van de ene kant van de speelkoer naar de andere, terwijl de koning in het middenterrein opereerde. Hij kon de tegenstrever eraan maken door hem drie kloppen drie baffen op de rug te geven. Het kwam dus vooral op hard­lopen aan en op behendigheid bij het keren en draaien door het gewriemel op de speelkoer.

    Een zeer populair loopspel was kroten-uit. De groep die samenspeelde, had een afgebakend kamp in een of andere hoek. Er werd iemand aange­duid die met het spel moest beginnen. Vanuit het kamp moest die op jacht gaan op de speelgenoten die over de koer verspreid waren en trachten er eentje te raken. Was hij daarin geslaagd, dan gingen ze getweeën op jacht, hand in hand. Er werd een tweede gevangen, een derde, en zo voort. De jagers mochten elkaars hand niet loslaten evenwel. Deden ze het toch, dan moesten ze holderdebolder terug naar het kamp. De opgejaagden hadden dan immers het recht ze vrij onzacht op schouders en rug te meppen. Soms zwaaiden en wurmden hele slierten door de overvolle speelplaats. Geen wonder dat daarbij al eens een buiteling gemaakt werd. Erg was dit evenwel niet. Geschaafde knieën waren mode toen. Ikzelf heb de mijne praktisch nooit schrammenvrij kunnen houden in die jaren. Als de kerven er wat al te lelijk uitzagen, lei moeder er 's avonds een paar in cognac ge­drenkte lelieblaadjes op. Alles genas dan vanzelf. Alhoewel geen enkele dokter ze voorschreef, waren die lelieblaadjes een prima remedie. Nooit iets wat verkwaadde (ontsteken, nvdr) als je die gebruikte.

    Naar de winterkant toe konden zulke valpartijen echter kwalijker ge­volgen hebben. Om de ergste kou te weren, droegen we dan lange wollen kousen. Potsierlijke gevallen soms, die boven de knie met een elastiek vast­gemaakt werden. Als we met die kousen aan een buiteling maakten op de ruwe betonvloer van de speelplaats, kwamen we onvermijdelijk met gatige knieën naar huis. Op begrip van moederszijde hoefde niemand te rekenen in dergelijk geval. Die gaten werden gestopt. Zeker. Netjes gestopt zelfs. Maar voor het zover was, hadden we gewoonlijk al een paar kletsende oor­vegen geïnkasseerd.
    Weldra meer

    01-09-2009 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)
    23-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van zeven zonnige jaren (deel 11)
    Photobucket
    OMMEGANG EN KERMIS
    Als iemand in Beveren zonder aarzelen kon zeggen dat de Ommegang op de eerste zondag na 24 juni valt, dan was het wel de schooljeugd. Om­megang betekende immers een vrije maandag. Zo een vakantiedag zag je al van verre glinsteren toen. Net een glasscherfje dat ergens in een eentonige zandvlakte te schitteren ligt in het blakke zonlicht. We waren allesbehalve verwend op dat gebied toen.

    Beveren-Ommegang was trouwens niet zomaar een doodgewone om­megang. Het was een serieus geval. Sint-Jan, onze parochiepatroon, had immers de roep dat hij met krachtige hand de stuipen en de overschreeuw der kinderen kon weren. Van heinde en verre kwamen de moeders derhal­ve aangezet met hun kroost, om het in de gunst van de machtige heilige aan te bevelen. De mannelijke schooljeugd was goed vertrouwd met Sint-Jan. Hij stond immers aan onze kant in de kerk en hield ons in de gaten met zijn triestige, peinzende blik. We namen hem dat niet kwalijk ten andere, want we voelden bijzondere waardering voor hem. Tijdens zijn leven was hij im­mers allesbehalve een truntekous geweest. Had hij niet jarenlang moeder­ziel alleen in de woestijn rondgezworven, slechts gehuld in een kemelharen kleed? Had hij niet aan gebraden sprinkhanen gesabbeld zoals wij aan een lekstok ? Zo iemand moet wel een bonk van een vent geweest zijn.

    Vanop zijn preekstoel kon pastoorke Lebbe de soberheid van onze pa­troonheilige torenhoog ophemelen. Ik ben er nochtans zeker van dat hij­zelf zijn aristocratische neus opgehaald zou hebben voor een menu van wil­de zeem en gebraden sprinkhanen. Ik zie Lebbeke nog staan preken op Be­veren-Ommegang. Zijn bril op het voorhoofd geschoven. Zijn ogen half geloken. Zijn handen vredig naast elkaar op de rand van de preekstoel. Het ene woord kwam er bij hem niet hoger uit dan het andere. Lebbeke was oud immers. Hij was vermoeid en had daarbij reeds lang de illusie opgege­ven dat hij met donderen en bulderen een ziel van de helleboord zou weg­gejaagd hebben. Maar toch zei hij ieder jaar opnieuw aan zijn beminde pa­rochianen dat hun patroon ten offer gevallen was aan de danswoede van een geile deerne. Het dansen moesten ze derhalve schuwen als de pest. Ze moesten thuis hun verzet zoeken. Bij een goede tafel en een goed glas bier. Dan, mijn dierbaren, zullen wij elkaar weerzien in de schone hemel later, bij onze patroon de heilige Joannes de Doper. Amen.  

    Na de hoogmis was er ommegang rond de kerk. We trokken over het assewegeltje dat het kerkhof omsloot en dat af geboord was met lage cypres­sen. De dagen op het einde van juni kunnen heet zijn. Zo heet dat de brandsmoor aan de einder danst in het stekende zonlicht. Die omme­gangsprocessie was dan ook altijd een loom gedoe. Wegende hitte. Stof dat door slepende voetstappen opgejaagd werd. Bedwelmende geur van cypres­sengroen. Vooraan liep de koster met enkele kerkzangers. Ze zongen van Ut quae­ant laxis ... Het lied ter ere van Sint-Jan dat voor generaties Bevernaars het teken van feest geweest is. Of ze met hun gedachten bij de zang waren, weet ik niet. Oordelend naar latere eigen ervaringen, moeten die gedach­ten veeleer gecirkeld hebben rond Suzanne uit het Stadhuis die op dat mo­ment koele pinten aan het tappen was. Als we langs de vertrekken (sanitair, nvdr) voorbijsjokten, loerden we altijd even achterdochtig om te zien of zich daar geen plantrekkers verscholen hielden. Die verzakte smerige hokjes waren de gedroomde schuilplaats voor kriste­nen die het liever zonder processie stelden. Die gingen een plasje doen en stonden dan, kwansuis in gedachten verzonken, over het weidse Leieland­schap uit te staren. Een kwartier lang als het nodig was. Stof, hitte en verveling waren echter gauw vergeten als Sint-Jan einde­lijk zijn deel van de feestelijkheden gekregen had.

    Drummend en stotend laveerden we tussen de menigte door in de richting van de Plaatse. Daar stonden altijd een paar kramen met molentjes en toeters en vlaggetjes. Wat verder, bij de bakker, kon je een stuk broodpudding krijgen voor een kwartje, of een stuk roomtaart van een halve frank. Thuis was er natuurlijk kermiskost die middag. Bouilli met jonge erwt­jes en worteltjes en daarna reusachtige stukken konfituurtaart. Wat vragen de jongelui van thans? Of dat alles was? Sukkelaars! Ze kennen het ver­schil niet meer tussen goed en beter. Voor hen is het immers iedere dag kermis.

    In de namiddag trokken we dan weer Plaatsewaarts. Altijd was er veel volk op de been. Geen enkel Bevernaar immers die zou nagelaten hebben bij Sint-Jan te zegen te gaan. Dat daarna al even naarstig zegeningen ge­zocht werden bij Pol Callewaert in De Haard, bij Dolfke Vandermeiren in het Gemeentehuis, of bij Mielke Meyers in De Lindekes, doet niets terzake. Ommegang is ommegang immers. Ons, schoolbengels, konden die herbergen natuurlijk gestolen worden. We hadden enkel oog voor de man die nootjes en wijting ventte en voor de kraampjes met snoep en klein speelgerief.

    Ook Georges Windels stond er ieder jaar. Hij verkocht sappige donkerrode Sint-Janskersen. Daarvan konden we eten dat het sap over onze kin siepelde en van daar op ons vers­gewassen bloesje. Op zulke keren waren die kersen van Georges Windels de wanhoop der Beverse moeders. Beveren-Kermis verliep in een enigszins andere sfeer. Wat de kerkelijke aangelegenheden betreft tenminste. Sint-Jan stond nu immers niet op de uitkijk om ook zijn deel van het feest te krijgen.

    Er was velokoers. Natuurlijk. Velokoers voor beginnelingen. Die rijden zotter dan de ouderen en hebben hun truukjes nog niet geleerd. Ze reden door de Plaatse naar De Klokke, vandaar naar De Kloef en dan, langs de Schoolstraat en Kleine Heerweg, de Plaatse weer op tot aan de herberg van Pol Callewaert. Daar moesten ze hun draai nemen rond een bierton. We stonden er bij voorkeur in de buurt. We konden de koereurs daar immers goed zien en er was altijd wel eentje bij die zijn draai te snel wou nemen en op de stenen terechtkwam.

    Als het duister gevallen was, werd vuurwerk afgestoken. Onveranderlijk gebeurde dat aan het huis van Stafke Goussaert, op de hoek van de Plaatse en de Grote Heerweg. Suizend schoten de vuurpijlen de inktzwarte lucht in en kraakten open in een regen van langzaam dalende gele, groene, rode en paarse lichtjes. In mijn eerste kinderjaren maakte dat bonken en knette­ren me doodsbenauwd. Het leek me te zeer op het kraken van de donder en daarvoor zou ik in een mollegat gekropen zijn. Ik kon er echter niet aan ontsnappen. Peter Fons en meter Rommeke woonden daar immers vlak in de buurt en natuurlijk waren we er op kermisdagen te gast. Die vrees voor alles wat weerlichtte en donderde, ben ik pas voorgoed kwijtgeraakt in de meidagen van het jaar veertig. Duitse kanonnen en ontploffende Belgische granaten hielden zo een helse sabbat omheen ons huis, dat wat donder en bliksem verder onschuldig kinderspel leek.

    Veel liever dan dat vuurwerk was me toen de straatcinema die op som­mige avonden gegeven werd. Ook dat gebeurde bij het huis van Stafke Goussaert. Een groot doek werd dwars over de straat gespannen en daarop paradeerden dan de helden van de stomme film. Voor de meeste Bever­naars was zo een cinemavertoning een echt buitenkansje. Een cinemazaal kregen ze toen immers praktisch nooit aan de binnenkant te zien.

    Het sluitstuk van de kermis was het Geitenfeest. Het werd gehouden op kermisdinsdag, in de buurt van de herbergen De Engel en De Nieuwe Paander. Als buitenstaander zou men nu kunnen denken dat enkel de gei­tenboeren iets met dit feest te zien hadden. Ocharme ! Wat kwamen geiten en schapen er per slot van rekening veel bij te pas! Akkoord, de beesten waren er. Ze stonden in de graskant voor De Engel aan een paaltje vastge­bonden. Er kwamen een paar gewichtigdoende heren die wat omheen de dieren scharrelden en af en toe goedkeurend knikten of elkaar bedenkelijk aankeken. Na een poosje zeiden ze dan dat dit of dat beest de prijs gewon­nen had om die en die reden. Voor de rest echter? Och, een feest voor de geiten werd het niet. Ze bleven eenzaam aan hun paaltje vastgebonden staan. Soms een beetje zielig mekkerend. Soms met hun gehoornde kop stotend naar jongens die ze probeerden te judassen. Ondertussen zaten de paar geitenboeren in De En­gel of De Nieuwe Paander. Samen met het gros der kermisgangers, die zich niets aan geiten of schapen gelegen lieten, dronken ze de ene pint of de ene jenever na de andere. Ze smoorden de gelagkamer vol bijtende pijperook en sneden tegen elkaar op over hun duiven, konijnen, hun lochtinggoed. Geiten en schapen? Och, die waren allang vergeten.

    Wij straatrakkers konden op dat Geitenfeest eigenlijk bitter weinig uit­richten. We drentelden maar wat over en weer tussen Engel en Nieuwe Paander. Er was altijd veel volk en soms troffen we wel een oom of een an­dere goede kennis. Die konden we dan altijd wel een stukje wijting aftrog­gelen of een pootje (handvol, nvdr) nootjes of een kreemke van een kwartje (ijsje van 25 centiemen, nvdr). Een kinderhand was gauw gevuld toen.

    Als de schemering inviel, trokken we huiswaarts. We waren stil gewor­den en een beetje verdrietig. Kermisdinsdag was de laatste vakantiedag en die stierf nu uit in de opkomende milde septembernevels. Wat voor ons lag was een eeuwigheid van schooldagen, lessen, huiswerk en straffen. Straffen. Huiswerk. Lessen. We zagen er voorlopig geen gat in.
    Weldra meer....

    23-08-2009 om 00:00 geschreven door Beverse Weetjes


    Categorie:Kroniek van zeven...
    >> Reageer (0)


    Beveren-Leie

    Photobucket



    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     

    Archief per dag
  • 30-12-2019
  • 19-05-2010
  • 15-03-2010
  • 14-03-2010
  • 10-03-2010
  • 09-03-2010
  • 08-03-2010
  • 04-03-2010
  • 03-03-2010
  • 02-03-2010
  • 01-03-2010
  • 27-02-2010
  • 24-02-2010
  • 23-02-2010
  • 22-02-2010
  • 20-02-2010
  • 19-02-2010
  • 18-02-2010
  • 17-02-2010
  • 16-02-2010
  • 13-02-2010
  • 12-02-2010
  • 11-02-2010
  • 09-02-2010
  • 08-02-2010
  • 07-02-2010
  • 06-02-2010
  • 05-02-2010
  • 04-02-2010
  • 03-02-2010
  • 02-02-2010
  • 01-02-2010
  • 31-01-2010
  • 30-01-2010
  • 29-01-2010
  • 27-01-2010
  • 26-01-2010
  • 24-01-2010
  • 22-01-2010
  • 20-01-2010
  • 16-01-2010
  • 15-01-2010
  • 14-01-2010
  • 13-01-2010
  • 12-01-2010
  • 11-01-2010
  • 09-01-2010
  • 08-01-2010
  • 07-01-2010
  • 04-01-2010
  • 02-01-2010
  • 01-01-2010
  • 31-12-2009
  • 29-12-2009
  • 28-12-2009
  • 27-12-2009
  • 26-12-2009
  • 25-12-2009
  • 23-12-2009
  • 22-12-2009
  • 21-12-2009
  • 19-12-2009
  • 18-12-2009
  • 17-12-2009
  • 16-12-2009
  • 14-12-2009
  • 13-12-2009
  • 12-12-2009
  • 10-12-2009
  • 09-12-2009
  • 08-12-2009
  • 07-12-2009
  • 06-12-2009
  • 04-12-2009
  • 03-12-2009
  • 02-12-2009
  • 30-11-2009
  • 28-11-2009
  • 27-11-2009
  • 26-11-2009
  • 24-11-2009
  • 22-11-2009
  • 21-11-2009
  • 20-11-2009
  • 18-11-2009
  • 17-11-2009
  • 16-11-2009
  • 15-11-2009
  • 13-11-2009
  • 12-11-2009
  • 11-11-2009
  • 09-11-2009
  • 08-11-2009
  • 06-11-2009
  • 05-11-2009
  • 04-11-2009
  • 03-11-2009
  • 01-11-2009
  • 29-10-2009
  • 26-10-2009
  • 24-10-2009
  • 23-10-2009
  • 21-10-2009
  • 20-10-2009
  • 19-10-2009
  • 18-10-2009
  • 17-10-2009
  • 16-10-2009
  • 14-10-2009
  • 12-10-2009
  • 10-10-2009
  • 09-10-2009
  • 08-10-2009
  • 06-10-2009
  • 05-10-2009
  • 04-10-2009
  • 02-10-2009
  • 01-10-2009
  • 30-09-2009
  • 28-09-2009
  • 27-09-2009
  • 25-09-2009
  • 22-09-2009
  • 21-09-2009
  • 20-09-2009
  • 19-09-2009
  • 18-09-2009
  • 16-09-2009
  • 15-09-2009
  • 14-09-2009
  • 13-09-2009
  • 11-09-2009
  • 10-09-2009
  • 09-09-2009
  • 08-09-2009
  • 07-09-2009
  • 06-09-2009
  • 05-09-2009
  • 04-09-2009
  • 02-09-2009
  • 01-09-2009
  • 31-08-2009
  • 30-08-2009
  • 29-08-2009
  • 28-08-2009
  • 27-08-2009
  • 26-08-2009
  • 25-08-2009
  • 24-08-2009
  • 23-08-2009
  • 21-08-2009
  • 20-08-2009
  • 17-08-2009
  • 16-08-2009
  • 15-08-2009
  • 14-08-2009
  • 12-08-2009
  • 11-08-2009
  • 08-08-2009
  • 07-08-2009
  • 05-08-2009
  • 04-08-2009
  • 03-08-2009
  • 02-08-2009
  • 01-08-2009
  • 28-07-2009
  • 27-07-2009
  • 26-07-2009
  • 25-07-2009
  • 24-07-2009
  • 22-07-2009
  • 21-07-2009
  • 20-07-2009
  • 18-07-2009
  • 17-07-2009
  • 16-07-2009
  • 15-07-2009
  • 14-07-2009
  • 13-07-2009
  • 12-07-2009
  • 11-07-2009
  • 10-07-2009
  • 08-07-2009
  • 07-07-2009
  • 05-07-2009
  • 04-07-2009
  • 03-07-2009
  • 02-07-2009
  • 01-07-2009
  • 28-06-2009
  • 27-06-2009
  • 26-06-2009
  • 25-06-2009
  • 24-06-2009
  • 22-06-2009
  • 21-06-2009
  • 20-06-2009
  • 19-06-2009
  • 17-06-2009
  • 14-06-2009
  • 11-06-2009
  • 09-06-2009
  • 08-06-2009
  • 07-06-2009
  • 06-06-2009
  • 04-06-2009
  • 03-06-2009
  • 02-06-2009
  • 01-06-2009
  • 30-05-2009
  • 29-05-2009
  • 27-05-2009
  • 26-05-2009
  • 23-05-2009
  • 22-05-2009
  • 21-05-2009
  • 19-05-2009
  • 18-05-2009
  • 17-05-2009
  • 13-05-2009
  • 12-05-2009
  • 11-05-2009
  • 10-05-2009
  • 06-05-2009
  • 05-05-2009
  • 04-05-2009
  • 28-04-2009
  • 27-04-2009
  • 25-04-2009
  • 22-04-2009
  • 21-04-2009
  • 17-04-2009
  • 15-04-2009
  • 12-04-2009
  • 11-04-2009
  • 10-04-2009
  • 08-04-2009
  • 07-04-2009
  • 05-04-2009
  • 03-04-2009
  • 02-04-2009
  • 01-04-2009
  • 31-03-2009
  • 30-03-2009
  • 28-03-2009
  • 26-03-2009
  • 25-03-2009
  • 24-03-2009
  • 23-03-2009
  • 22-03-2009
  • 21-03-2009
  • 18-03-2009
  • 14-03-2009
  • 12-03-2009
  • 11-03-2009
  • 09-03-2009
  • 08-03-2009
  • 07-03-2009
  • 06-03-2009
  • 05-03-2009
  • 04-03-2009
  • 03-03-2009
  • 02-03-2009
  • 01-03-2009
  • 28-02-2009
  • 25-02-2009
  • 24-02-2009
  • 20-02-2009
  • 19-02-2009
  • 17-02-2009
  • 16-02-2009
  • 13-02-2009
  • 11-02-2009
  • 10-02-2009
  • 09-02-2009
  • 08-02-2009
  • 07-02-2009
  • 02-02-2009
  • 01-02-2009
  • 31-01-2009
  • 30-01-2009
  • 27-01-2009
  • 26-01-2009
  • 23-01-2009
  • 21-01-2009
  • 18-01-2009
  • 15-01-2009
  • 11-01-2009
  • 10-01-2009
  • 09-01-2009
  • 07-01-2009
  • 04-01-2009
  • 03-01-2009
  • 01-01-2009
  • 31-12-2008
  • 30-12-2008
  • 29-12-2008
  • 27-12-2008
  • 26-12-2008
  • 25-12-2008
  • 24-12-2008
  • 23-12-2008
  • 22-12-2008
  • 21-12-2008
  • 19-12-2008
  • 18-12-2008
  • 17-12-2008
  • 13-12-2008
  • 11-12-2008
  • 10-12-2008
  • 09-12-2008
  • 08-12-2008
  • 05-12-2008
  • 03-12-2008
  • 02-12-2008
  • 01-12-2008
  • 30-11-2008
  • 28-11-2008
  • 27-11-2008
  • 26-11-2008
  • 24-11-2008
  • 22-11-2008
  • 21-11-2008
  • 20-11-2008
  • 19-11-2008
  • 18-11-2008
  • 17-11-2008
  • 13-11-2008
  • 12-11-2008
  • 11-11-2008
  • 10-11-2008
  • 08-11-2008
  • 07-11-2008
  • 05-11-2008
  • 04-11-2008
  • 03-11-2008
  • 02-11-2008
  • 01-11-2008
  • 30-10-2008
  • 27-10-2008
  • 26-10-2008
  • 23-10-2008
  • 22-10-2008
  • 21-10-2008
  • 20-10-2008
  • 19-10-2008
  • 17-10-2008
  • 16-10-2008
  • 15-10-2008
  • 14-10-2008
  • 12-10-2008
  • 10-10-2008
  • 09-10-2008
  • 08-10-2008
  • 07-10-2008
  • 06-10-2008
  • 03-10-2008
  • 02-10-2008
  • 01-10-2008
  • 30-09-2008
  • 29-09-2008
  • 28-09-2008
  • 27-09-2008
  • 26-09-2008
  • 25-09-2008
  • 23-09-2008
  • 22-09-2008
  • 21-09-2008
  • 20-09-2008
  • 17-09-2008
  • 16-09-2008
  • 15-09-2008
  • 14-09-2008
  • 13-09-2008
  • 12-09-2008
  • 08-09-2008
  • 04-09-2008
  • 03-09-2008
  • 02-09-2008
  • 01-09-2008
  • 31-08-2008
  • 30-08-2008
  • 28-08-2008
  • 27-08-2008
  • 26-08-2008
  • 25-08-2008
  • 24-08-2008
  • 21-08-2008
  • 19-08-2008
  • 18-08-2008
  • 15-08-2008
  • 14-08-2008
  • 13-08-2008
  • 11-08-2008
  • 10-08-2008
  • 06-08-2008
  • 04-08-2008
  • 03-08-2008
  • 02-08-2008
  • 21-07-2008
  • 17-07-2008
  • 16-07-2008
  • 08-07-2008
  • 07-07-2008
  • 06-07-2008
  • 05-07-2008
  • 04-07-2008
  • 03-07-2008
  • 02-07-2008
  • 01-07-2008
  • 30-06-2008
  • 29-06-2008
  • 28-06-2008
  • 25-06-2008
  • 23-06-2008
  • 22-06-2008
  • 21-06-2008
  • 20-06-2008
  • 19-06-2008
  • 17-06-2008
  • 16-06-2008
  • 15-06-2008
  • 14-06-2008
  • 12-06-2008
  • 11-06-2008
  • 10-06-2008
  • 09-06-2008
  • 08-06-2008
  • 06-06-2008
  • 05-06-2008
  • 04-06-2008
  • 03-06-2008
  • 02-06-2008
  • 01-06-2008
  • 31-05-2008
  • 30-05-2008
  • 29-05-2008
  • 28-05-2008
  • 27-05-2008
  • 26-05-2008
  • 25-05-2008
  • 21-05-2008
  • 20-05-2008
  • 18-05-2008
  • 17-05-2008
  • 15-05-2008
  • 13-05-2008
  • 12-05-2008
  • 11-05-2008
  • 10-05-2008
  • 07-05-2008
  • 06-05-2008
  • 03-05-2008
  • 02-05-2008
  • 30-04-2008
  • 29-04-2008
  • 28-04-2008
  • 27-04-2008
  • 26-04-2008
  • 25-04-2008
  • 23-04-2008
  • 22-04-2008
  • 21-04-2008
  • 20-04-2008
  • 19-04-2008
  • 18-04-2008
  • 16-04-2008
  • 15-04-2008
  • 14-04-2008
  • 10-04-2008
  • 09-04-2008
  • 08-04-2008
  • 07-04-2008
  • 06-04-2008
  • 05-04-2008
  • 04-04-2008
  • 03-04-2008
  • 02-04-2008
  • 01-04-2008
  • 31-03-2008
  • 29-03-2008
  • 28-03-2008
  • 27-03-2008
  • 26-03-2008
  • 25-03-2008
  • 23-03-2008
  • 22-03-2008
  • 21-03-2008
  • 20-03-2008
  • 19-03-2008
  • 18-03-2008
  • 17-03-2008
  • 16-03-2008
  • 15-03-2008
  • 14-03-2008
  • 13-03-2008
  • 12-03-2008
  • 11-03-2008
  • 10-03-2008
  • 08-03-2008
  • 07-03-2008
  • 05-03-2008
  • 04-03-2008
  • 03-03-2008
  • 01-03-2008
  • 29-02-2008
  • 28-02-2008
  • 27-02-2008
  • 26-02-2008
  • 25-02-2008
  • 23-02-2008
  • 22-02-2008
  • 21-02-2008
  • 19-02-2008
  • 18-02-2008
  • 17-02-2008
  • 16-02-2008
  • 15-02-2008
  • 14-02-2008
  • 12-02-2008
  • 09-02-2008
  • 07-02-2008
  • 06-02-2008
  • 05-02-2008
  • 04-02-2008
  • 03-02-2008
  • 02-02-2008
  • 31-01-2008
  • 30-01-2008
  • 29-01-2008
  • 28-01-2008
  • 27-01-2008
  • 26-01-2008
  • 25-01-2008
  • 24-01-2008
  • 23-01-2008
  • 22-01-2008
  • 20-01-2008
  • 18-01-2008
  • 17-01-2008
  • 16-01-2008
  • 15-01-2008
  • 14-01-2008
  • 13-01-2008
  • 12-01-2008
  • 11-01-2008
  • 10-01-2008
  • 09-01-2008
  • 08-01-2008
  • 07-01-2008
  • 05-01-2008
  • 04-01-2008
  • 02-01-2008
  • 01-01-2008
  • 30-12-2007
  • 29-12-2007
  • 27-12-2007
  • 26-12-2007
  • 25-12-2007
  • 23-12-2007
  • 22-12-2007
  • 21-12-2007
  • 19-12-2007
  • 18-12-2007
  • 17-12-2007
  • 16-12-2007
  • 15-12-2007
  • 14-12-2007
  • 13-12-2007
  • 12-12-2007
  • 11-12-2007
  • 10-12-2007
  • 09-12-2007
  • 07-12-2007
  • 06-12-2007
  • 05-12-2007
  • 04-12-2007
  • 03-12-2007
  • 02-12-2007
  • 28-11-2007
  • 26-11-2007
  • 24-11-2007
  • 23-11-2007
  • 22-11-2007
  • 20-11-2007
  • 18-11-2007
  • 17-11-2007
  • 16-11-2007
  • 14-11-2007
  • 13-11-2007
  • 12-11-2007
  • 11-11-2007
  • 09-11-2007
  • 08-11-2007
  • 07-11-2007
  • 06-11-2007
  • 05-11-2007
  • 03-11-2007
  • 02-11-2007
  • 30-10-2007
  • 29-10-2007
  • 27-10-2007
  • 26-10-2007
  • 25-10-2007
  • 24-10-2007
  • 23-10-2007
  • 22-10-2007
  • 21-10-2007
  • 20-10-2007
  • 18-10-2007
  • 17-10-2007
  • 16-10-2007
  • 13-10-2007
  • 12-10-2007
  • 10-10-2007
  • 09-10-2007
  • 07-10-2007
  • 05-10-2007
  • 04-10-2007
  • 01-10-2007
  • 29-09-2007
  • 28-09-2007
  • 26-09-2007
  • 25-09-2007
  • 24-09-2007
  • 22-09-2007
  • 21-09-2007
  • 20-09-2007
  • 19-09-2007
  • 18-09-2007
  • 17-09-2007
  • 14-09-2007
  • 13-09-2007
  • 11-09-2007
  • 10-09-2007
  • 09-09-2007
  • 08-09-2007
  • 07-09-2007
  • 05-09-2007
  • 03-09-2007
  • 01-09-2007
  • 30-08-2007
  • 29-08-2007
  • 28-08-2007
  • 27-08-2007
  • 26-08-2007
  • 23-08-2007
  • 21-08-2007
  • 19-08-2007
  • 14-08-2007
  • 12-08-2007
  • 09-08-2007
  • 05-08-2007
  • 04-08-2007
  • 01-08-2007
  • 26-07-2007
  • 20-07-2007
  • 18-07-2007
  • 17-07-2007
  • 16-07-2007
  • 15-07-2007
  • 12-07-2007
  • 10-07-2007
  • 08-07-2007
  • 07-07-2007
  • 06-07-2007
  • 05-07-2007
  • 03-07-2007
  • 02-07-2007
  • 01-07-2007
  • 29-06-2007
  • 28-06-2007
  • 27-06-2007
  • 26-06-2007
  • 24-06-2007
  • 21-06-2007
  • 20-06-2007
  • 19-06-2007
  • 18-06-2007
  • 15-06-2007
  • 13-06-2007
  • 12-06-2007
  • 11-06-2007
  • 10-06-2007
  • 09-06-2007
  • 08-06-2007
  • 07-06-2007
  • 05-06-2007
  • 04-06-2007
  • 02-06-2007
  • 01-06-2007
  • 31-05-2007
  • 30-05-2007
  • 29-05-2007
  • 28-05-2007
  • 27-05-2007
  • 26-05-2007
  • 25-05-2007
  • 24-05-2007
  • 23-05-2007
  • 21-05-2007
  • 19-05-2007
  • 18-05-2007
  • 17-05-2007
  • 16-05-2007
  • 15-05-2007
  • 14-05-2007
  • 12-05-2007
  • 11-05-2007
  • 09-05-2007
  • 07-05-2007
  • 04-05-2007
  • 02-05-2007
  • 30-04-2007
  • 29-04-2007
  • 28-04-2007
  • 27-04-2007
  • 26-04-2007
  • 24-04-2007
  • 21-04-2007
  • 18-04-2007
  • 15-04-2007
  • 13-04-2007
  • 12-04-2007
  • 09-04-2007
  • 08-04-2007
  • 07-04-2007
  • 05-04-2007
  • 04-04-2007
  • 03-04-2007
  • 01-04-2007
  • 30-03-2007
  • 29-03-2007
  • 28-03-2007
  • 27-03-2007
  • 26-03-2007
  • 25-03-2007
  • 24-03-2007
  • 22-03-2007
  • 21-03-2007
  • 20-03-2007
  • 18-03-2007
  • 17-03-2007
  • 16-03-2007
  • 15-03-2007
  • 14-03-2007
  • 13-03-2007
  • 12-03-2007
  • 10-03-2007
  • 08-03-2007
  • 07-03-2007
  • 05-03-2007
  • 04-03-2007
  • 03-03-2007
  • 02-03-2007
  • 01-03-2007
  • 28-02-2007
  • 26-02-2007
  • 24-02-2007
  • 21-02-2007
  • 19-02-2007
  • 18-02-2007
  • 17-02-2007
  • 16-02-2007
  • 14-02-2007
  • 11-02-2007
  • 10-02-2007
  • 08-02-2007
  • 05-02-2007
  • 03-02-2007
  • 02-02-2007
  • 01-02-2007
  • 31-01-2007
  • 29-01-2007
  • 28-01-2007
  • 25-01-2007
  • 24-01-2007
  • 23-01-2007
  • 22-01-2007
  • 20-01-2007
  • 19-01-2007
  • 18-01-2007
  • 17-01-2007
  • 16-01-2007
  • 15-01-2007
  • 14-01-2007
  • 13-01-2007
  • 12-01-2007
  • 11-01-2007
  • 10-01-2007
  • 09-01-2007
  • 08-01-2007
  • 07-01-2007
  • 04-01-2007
  • 03-01-2007
  • 01-01-2007
  • 31-12-2006
  • 29-12-2006
  • 28-12-2006
  • 27-12-2006
  • 26-12-2006
  • 25-12-2006
  • 24-12-2006
  • 23-12-2006
  • 22-12-2006
  • 21-12-2006
  • 20-12-2006
  • 19-12-2006
  • 18-12-2006
  • 17-12-2006
  • 16-12-2006
  • 15-12-2006
  • 14-12-2006
  • 13-12-2006
  • 12-12-2006
  • 11-12-2006
  • 09-12-2006
  • 07-12-2006
  • 06-12-2006
  • 05-12-2006
  • 04-12-2006
  • 01-12-2006
  • 29-11-2006
  • 28-11-2006
  • 27-11-2006
  • 26-11-2006
  • 25-11-2006
  • 24-11-2006
  • 23-11-2006
  • 21-11-2006
  • 19-11-2006
  • 18-11-2006
  • 17-11-2006
  • 16-11-2006
  • 15-11-2006
  • 14-11-2006
  • 13-11-2006
  • 11-11-2006
  • 10-11-2006
  • 07-11-2006
  • 06-11-2006
  • 05-11-2006
  • 04-11-2006
  • 03-11-2006
  • 02-11-2006
  • 30-10-2006
  • 29-10-2006
  • 26-10-2006
  • 25-10-2006
  • 24-10-2006
  • 23-10-2006
  • 22-10-2006
  • 21-10-2006
  • 17-10-2006
  • 14-10-2006
  • 13-10-2006
  • 12-10-2006
  • 11-10-2006
  • 10-10-2006
  • 08-10-2006
  • 06-10-2006
  • 05-10-2006
  • 04-10-2006
  • 02-10-2006
  • 01-10-2006
  • 30-09-2006
  • 28-09-2006
  • 27-09-2006
  • 26-09-2006
  • 23-09-2006
  • 22-09-2006
  • 20-09-2006
  • 19-09-2006
  • 18-09-2006
  • 17-09-2006
  • 13-09-2006
  • 12-09-2006
  • 11-09-2006
  • 10-09-2006
  • 09-09-2006
  • 05-09-2006
  • 03-09-2006
  • 02-09-2006
  • 01-09-2006
  • 31-08-2006
  • 30-08-2006
  • 28-08-2006
  • 27-08-2006
  • 26-08-2006
  • 23-08-2006
  • 22-08-2006
  • 21-08-2006
  • 20-08-2006
  • 19-08-2006
  • 18-08-2006
  • 17-08-2006
  • 16-08-2006
  • 15-08-2006
  • 13-08-2006
  • 12-08-2006
  • 10-08-2006
  • 07-08-2006
  • 06-08-2006
  • 05-08-2006
  • 04-08-2006
  • 03-08-2006
  • 02-08-2006
  • 01-08-2006
  • 30-07-2006
  • 29-07-2006
  • 28-07-2006
  • 27-07-2006
  • 26-07-2006
  • 25-07-2006
  • 24-07-2006
  • 23-07-2006
  • 22-07-2006
  • 18-07-2006
  • 16-07-2006
  • 15-07-2006
  • 14-07-2006
  • 13-07-2006
  • 12-07-2006
  • 10-07-2006
  • 08-07-2006
  • 07-07-2006
  • 05-07-2006
  • 04-07-2006
  • 03-07-2006
  • 02-07-2006
  • 01-07-2006
  • 30-06-2006
  • 29-06-2006
  • 27-06-2006
  • 26-06-2006
  • 25-06-2006
  • 24-06-2006
  • 23-06-2006
  • 21-06-2006
  • 20-06-2006
  • 18-06-2006
  • 16-06-2006
  • 15-06-2006
  • 14-06-2006
  • 12-06-2006
  • 06-06-2006
  • 05-06-2006
  • 04-06-2006
  • 03-06-2006
  • 30-05-2006
  • 27-05-2006
  • 24-05-2006
  • 23-05-2006
  • 22-05-2006
  • 21-05-2006
  • 20-05-2006
  • 19-05-2006
  • 17-05-2006
  • 15-05-2006
  • 14-05-2006
  • 13-05-2006
  • 12-05-2006
  • 08-05-2006
  • 05-05-2006
  • 04-05-2006
  • 03-05-2006
  • 02-05-2006
  • 30-04-2006
  • 29-04-2006
  • 28-04-2006
  • 27-04-2006
  • 25-04-2006
  • 24-04-2006
  • 23-04-2006
  • 22-04-2006
  • 21-04-2006
  • 19-04-2006
  • 18-04-2006
  • 17-04-2006
  • 15-04-2006
  • 14-04-2006
  • 13-04-2006
  • 12-04-2006
  • 10-04-2006
  • 09-04-2006
  • 08-04-2006
  • 07-04-2006
  • 05-04-2006
  • 03-04-2006
  • 02-04-2006
  • 31-03-2006
  • 28-03-2006
  • 26-03-2006
  • 25-03-2006
  • 24-03-2006
  • 23-03-2006
  • 22-03-2006
  • 21-03-2006

    Mijn favorieten
  • seniorennet.be
  • *************************


  • Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!